Saturday 18 April 2009

Sombere berichten

Zes maanden na de bancaire reddingsoperaties die de wereld geruime tijd deden leven tussen hoop en vrees, klinken er twee verschillende geluiden in het debat over het verdere verloop van de economische crisis. Het ene kamp richt zich vooral op de korte termijn. Op basis van de enigszins herstelde aandelenkoersen komt men tot de conclusie dat we het ergste alweer achter de rug hebben. Onze eigen minister van Financien, Wouter Bos, deed daar bijvoorbeeld aan mee toe hij tijdens de recente G20 top in Londen verklaarde “voorzichtig optimistisch” te zijn over de kans op snel economisch herstel.

Het andere kamp is een stuk pessimistischer. In dit gezelschap vinden we vooral de centrale banken. De Spaanse Centrale Bank had deze week bijvoorbeeld een sombere boodschap voor de Spaanse politieke klasse. Er zou geen ruimte meer zijn voor aanvullende bestedingsprogramma’s om de economie er bovenop te helpen. Ofwel: het geld is op. Het volgde op een eerdere gelijksoortige uitspraak van de gouverneur van de Britse Centrale Bank, Mervyn King. Die wees een paar weken geleden al op de omvangrijke begrotingstekorten van de Britse overheid en waarschuwde dat “ce fiscale positie van het Verenigd Koninkrijk nu niet zo is dat we kunnen zeggen: ‘Kom, waarom gaan we niet nog eens een ronde van stimuleringsprogramma’s uitvoeren’.” Onze eigen Centrale Bank zegt (nog?) niets over de oplopende begrotingstekorten. Bij monde van directeur Nout Wellink waarschuwde de Bank onlangs wel dat we moeten waken voor misplaatst korte-termijn optimisme. Wellink wees vooral op de stijgende werkloosheid, volgens hem ‘het grootste probleem van de huidige crisis’.

Ik ben geneigd de pessimisten vooralsnog gelijk te geven. Natuurlijk, de huidige opleving op de aandelenmarkten is zonder meer prettig. Maar op langere termijn blijven dezelfde fundamentele problemen bestaan. De wereldhandel is bijvoorbeeld totaal ingezakt en zal dit jaar waarschijnlijk met ongeveer 9 procent krimpen. En ondanks de duizenden miljarden dollars extra die de Amerikaanse Federal Reserve in omloop heeft gebracht, werd deze week bekend dat het prijspeil in dat land toch is gedaald. Daarmee zijn verdere interventies onvermijdelijk geworden. Deflatie toestaan zou immers rampzalige gevolgen kunnen hebben. Consumenten gaan bestedingen uitstellen omdat de prijzen volgende maand nog aantrekkelijker zijn dan die van vandaag. En omdat schulden anders dan inkomens niet mee krimpen, zullen veel mensen in betalingsproblemen komen. Nog een ronde van betalingsproblemen kan de wereldeconomie zich momenteel echt even niet veroorloven. Vandaar dus de enorme wereldwijde, gecoördineerde kredietinjecties van de afgelopen zes maanden. Het nadeel van deze kredietinjecties is echter dat ze op zeker moment weer uit de geldstroom weggepompt moeten worden, omdat anders onvermijdelijk hollende inflatie gaat optreden. Net op het moment dat de wereldeconomie weer aantrekt (tweede helft volgend jaar, als het meezit), zullen de centrale banken dus aan de noodrem moeten trekken. Zo zwalkt de wereldeconomie onvermijdelijk van recessie via tijdelijk herstel naar een volgende recessie.

Ik wou dat ik het leuker kon maken, maar de feiten zijn wat ze zijn. Het herstel van vandaag zal maar van korte duur zijn. Geniet er dus maar van, zolang het nog kan.

Deze column verscheen op 18 april 2009 in De Telegraaf

Friday 10 April 2009

Socialisme met een christelijk sausje

Dit essay schreef ik een paar jaar geleden in opdracht van HP/De Tijd. Het werd uiteindelijk niet gepubliceerd (door omstandigheden wist ik er pas ruim na de deadline de laatste hand aan te leggen), maar vanwege een discussie over hetzelfde onderwerp op De Dagelijkse Standaard heb ik besloten het vandaag alsnog op dit blog te zetten.


Tijdens de verkiezingscampagne van 1986 werd er serieus rekening mee gehouden dat het zittende kabinet van CDA en VVD zijn parlementaire meerderheid zou gaan verliezen. Hier en daar werd geopperd dat er misschien toch een mogelijkheid zou zijn om de coalitie in het zadel te houden, namelijk door haar te verbreden met de kleine rechtse partijen SGP, GPV en RPF. PvdA-voorman Joop den Uyl boorde deze plannen uiteindelijk nog voor het eind van de campagne op effectieve wijze de grond in. De gevallen gereformeerde Den Uyl sprak smalend over een “Staphorster variant”, daarmee suggererend dat Nederland met het aantreden van een dergelijke coalitie zou worden teruggebracht naar het tijdperk van boerenkarren en domineesdictatuur.

Twintig jaar later heeft niemand het nog over Staphorst. Dat heeft ongetwijfeld voor een deel te maken met het feit dat de electorale en ideologische verschillen tussen links en rechts inmiddels zo klein zijn geworden dat om iedere stem wordt gevochten, zelfs die van de kiezers van de kleine Christelijke partijen. Zo mogen we het meemaken dat VVD-leider Rutte opbiecht dat hij iedere avond voor het slapen gaan een gebedje prevelt en dat de voormalig Maoïstische SP de voormalige jezuïet Huub Oosterhuis uitnodigt om het partijcongres te komen toespreken over het belang van typisch christelijke waarden als sociale gerechtigheid en hogere overheidsuitgaven voor zorg en onderwijs. Dat laatste heeft natuurlijk meer met de agenda van de SP dan met het Christelijk geloof te maken, maar de boodschap is duidelijk: ook bij de SP zijn Christenen welkom, wat heet, Oosterhuis mag er zelfs als lijstduwer optreden.

De belangrijkste reden voor het ontbreken van een anti-Staphorst sentiment is echter dat de kleine Christelijke partijen in Den Haag allang niet meer melaats zijn. Anders dan de vele splinterpartijtjes worden ze in het debat volkomen serieus genomen. In 2003 mochten ze zelfs aanschuiven bij informateur Donner, ook al was feitelijk al bij voorbaat bekend dat de voorkeur van zowel VVD als CDA uitging naar D66. De gesprekken maakten echter wel duidelijk dat klein Christelijk inmiddels gewoon meeteelt in de coalitieberekeningen.

Dat geldt dan vooral voor de ChristenUnie. Die partij timmert ook in andere opzichten behoorlijk aan de weg. Met de voormalige Yorin (tegenwoordig EO) presentator Arie Boomsma als campagneleider en de mediagenieke André Rouvoet als boegbeeld heeft men in één keer het gat naar de 21ste eeuw weten te dichten. Op http://www.stemrou.nl/ wordt de jeugdige kiezer zelfs met een lekker rapdeuntje opgeroepen op de grote leider te stemmen: “Als je wilt dat je stem gehoord wordt, als je verlangt naar een eerlijk antwoord, stem Rou, stem Rou!” De campagne lijkt twee verschillende doelen te dienen. In de eerste plaats wordt ook de niet-christelijke kiezer opgeroepen serieus te overwegen zijn stem aan de ChristenUnie te geven. Daarnaast moet de moderne aanpak helpen duidelijk maken dat de Christelijke fusiepartij Staphorst ontgroeid is en klaar is voor het grote werk. Rouvoet wil meeregeren, en hij steekt dat niet onder stoelen of banken: “Er zijn maar weinig partijen als wij die - als derde deelnemer - een toekomstige coalitie een stabiele basis kunnen geven in het parlement.” In gedachten heeft hij zijn partij dan ook al een sleutelrol toebedeeld bij de komende formatiebesprekingen.

Deze openhartigheid over het verlangen naar het pluche leidde tot opvallend stevige reacties ter rechterzijde. CDA-bewindsman Joop Wijn sprak smalend over ‘Rooie Rouvoet’. VVD-leider Mark Rutte waarschuwde dat hij geen been zag in een coalitie met de ChristenUnie omdat die partij volgens hem “veel te links” is. Nu wil deze rechtse kritiek op zich nog niet zeggen dat de Staphorster variant ook ditmaal weer voortijdig van tafel zal verdwijnen. Dit zijn immers verkiezingstijden, en in zulke omstandigheden moet men zich nu eenmaal omwille van het electorale gewin af en toe wat duidelijker uitdrukken dan strikt gesproken rechtvaardig is. Toch is er wel degelijk reden voor Rouvoet zich deze woorden aan te trekken.

De afgelopen jaren is de ChristenUnie onder zijn leiding immers ontegenzeggelijk in links vaarwater beland. Het maakt zijn partij nu niet meteen een voor de hand liggende coalitiepartner voor de zittende minderheidsregering van CDA en VVD. Zelf wil hij dat overigens absoluut niet accepteren: “Wie de moeite zou nemen om het stemgedrag van pakweg de laatste vijf jaar te analyseren, zou constateren dat de bewogenheid met degenen die het zonder een helpende hand niet redden (asielzoekers, sociaal kwetsbaren, chronisch zieken en gehandicapten) en de zorg voor Gods schepping voor de ChristenUnie altijd belangrijke aandachtspunten zijn geweest.” (André Rouvoet, ‘Verlinksing ChristenUnie is slechts schijn’, Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2004). Maar zo gemakkelijk komt hij er toch niet mee weg. Onderzoek naar het parlementaire stemgedrag van de nieuwe fusiepartij, bijvoorbeeld door het Reformatorisch Dagblad in 2004, laat duidelijk zien dat de ChristenUnie op het gebied van asielbeleid, sociaal-economische zaken en milieu vrijwel altijd met de linkse oppositie meestemt. Sinds 2004 heeft de partij zich vooral op het gebied van immigratie en uitzettingsbeleid nadrukkelijk geprofileerd als een progressieve criticaster van het regeringsbeleid. Het absolute dieptepunt wat dat betreft de recente vergelijking door het ChristenUnie kamerlid Tineke Huizinga van uitzettingen van uitgeprocedeerde asielzoekers met jodentransporten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Rouvoets keuze voor “de laatste vijf jaar” als ijkpunt was overigens niet geheel toevallig. De ChristenUnie van nu onder André Rouvoet wijkt inderdaad weinig af van de RPF van het begin van dit decennium onder de toenmalige leider Leen van Dijke. Maar een vergelijking op langere termijn geeft een heel ander beeld te zien. De voorgeschiedenis van de RPF vangt aan met de oprichting in 1966 van het Nationaal Evangelisch Verbond. Deze club, die bestond uit ontevreden leden van ARP en CHU, maakte zich zorgen over de toenemende verlinksing (vooral binnen de ARP) en de verwatering van het Christelijke gedachtegoed binnen beide partijen. Aanvankelijk vond zij onderdak bij het GPV, maar voorstellen voor een fusie van beide organisaties werden door de GPV-achterban in 1972 om religieus-doctrinaire redenen afgewezen. De NEV ging op zoek naar een ander politiek platform. Die zoektocht leidde in 1975 tot de oprichting van de Reformatorische Politieke Federatie (RPF), een samenwerkingsverband van de NEV met afsplitsingen van behoudende leden van zowel ARP als ARP-jongeren.

Vanaf het moment dat de nieuwe partij in 1981 haar debuut maakte in de Kamer, werd zij door politieke commentatoren steevast bij de beide andere kleine christelijke partijen, GPV en SGP, ingedeeld. ‘Klein rechts’, zoals het destijds werd genoemd, onderscheidde zich vooral door pleidooien voor een sterke defensiemacht, uitgesproken anticommunisme en onvoorwaardelijke steun aan het Koningshuis – zaken waarmee men ter linkerzijde bepaald geen vrienden maakte. Wanneer het ging om sociaal-economische zaken, bleek de partij echter ook op dat moment al een streepje links van het midden te zitten. Dat gold in nog sterkere mate voor de GPV, die van oudsher vanuit het besef van een van God gegeven ‘cultuuropdracht’ voor de overheid een belangrijke rol weggelegd zag bij het bewaken van scheppingsorde en samenleving.

Het feit dat beide partijen in de jaren tachtig ondanks deze linkse economische en ecologische standpunten toch steevast met de term ‘klein rechts’ werden aangeduid, had vooral te maken met het feit dat men in het voor dat decennium allesbepalende debat – het Koude Oorlog debat over kruisraketten en communisme – steevast voor de rechtse muziek uitloopt. De val van de Muur leidde overigens niet onmiddellijk tot een ideologische herpositionering. Ook in de jaren negentig vonden beide partijen zich opnieuw gevangen in een debat waarin men geen andere keuze had dan stelling te nemen tegen progressieve opvattingen. Vooral onder Paars II werd het politieke debat gedomineerd door de links-liberale heilige drie-eenheid van Abortus, Homohuwelijk en Euthanasie. RPF en GPV bleven stokstijf in de beginselen staan en werden om die reden door de linkse partijen als reactionaire rechtse krachten afgeserveerd. Een stevige uitspraak over het zondige karakter van de homoseksuele daad kwam de nieuwe leider van de RPF, de Zeeuwse timmerman Leen van Dijke, zelfs op een heuse aanklacht door een aantal linkse actiegroepen te staan, een aanklacht die uiteindelijk in 1999 door de Hoge Raad werd verworpen.

Deze linkse hetze tegen zijn persoon weerhield Van Dijke er echter niet van met grote inzet te werken aan een ideologische ommezwaai van zijn partij in linkse richting. Dit gebeurde overigens niet zozeer door het ontwikkelen van nieuwe beleidsideeën als wel door het benadrukken van wat progressief was binnen het bestaande pakket van standpunten. Daarnaast verwierp hij ook luidruchtig het etiket ‘klein rechts’. Zo verklaarde hij tegenover NRC Handelsblad: “Laat niemand ooit nog de christelijke partijen RPF en GPV gemakzuchtig bestempelen als 'klein rechts'. Ik vind dat een belediging. De term rechts wordt al gauw geassocieerd met Janmaat en daar willen wij natuurlijk niets mee te maken hebben. En op de sociaal-economische balans valt rechts samen met conservatief-liberaal. Dat zijn we ook volstrekt niet. Christelijk-sociaal, dat zijn we.” (NRC, 22 oktober 1999)

In zijn zoektocht naar standpunten waarmee hij zijn voorkeur voor links kon rechtvaardigen, kwam Van Dijke uiteindelijk terecht bij sociaal-economische onderwerpen. Geen enkel links beleidsidee werd daarbij van tevoren besmet verklaard. Zo werd bijvoorbeeld gepleit voor een nadrukkelijke verhoging van het budget voor ontwikkelingshulp en werd zelfs voorzichtig een links stokpaardje uit de jaren zeventig bereden: de zogeheten ‘nul-groei’ optie, een pleidooi voor ecologisch behoud in plaats van economische groei. Voortdurend benadrukte Van Dijke daarbij het belang van ‘christelijk-sociale politiek’ en ‘de overheid als zwaard voor de zwakken’.

Overigens: de beeldspraak van de overheid als zwaard dat de zwakken in de samenleving (en daarbuiten) moet beschermen wordt door progressieve christelijke politici veelvuldig gebruikt. Het heeft in die kringen welhaast de kracht van een Bijbelse openbaring. Maar wie zijn Heilige Schrift kent, weet dat het hier helemaal niet om een Bijbelcitaat gaat. Het lijkt vooral een buitengewoon creatieve interpretatie van het oudtestamentische beeld van God als zwaard voor de zwakke en/of de gelovige. Progressieve christenen vervangen God door de overheid om zo hun voorkeur voor staatsbemoeienis op tal van maatschappelijke terreinen te rechtvaardigen. Dat moge electoraal een handige zet zijn, met Christelijke politiek heeft het niets te maken. Maar dit terzijde.

Als retorisch middel hielp de beeldspraak van het zwaard wel om de electorale ommezwaai aan de eigen achterban te verkopen. Dat laatste was trouwens bepaald geen sinecure. De inmiddels op gang gekomen fusiebesprekingen met de GPV leken vast te lopen op de vrees van de rechtse achterban van die partij voor een samenwerkingsverband waarbij modieuze linkse standpunten belangrijker zouden worden dan de oude Christelijke uitgangspunten. “Vrees niet, het wordt zeker geen socialisme met een Christelijk sausje,” zo probeerde Van Dijke uiteindelijk de zaak te sussen.

De logica waarop de fusie was gebaseerd, was die van een eenvoudige rekensom. De drie zetels van de RPF plus de twee zetels van de GPV plus eventuele extra stemmen van kiezers die in de nieuwe fusiepartij een attractief alternatief voor het CDA zouden zien, moesten de ChristenUnie in één keer tot een serieuze gesprekspartner voor de gevestigde orde maken. Met vijf of meer zetels zou de partij op termijn misschien zelfs D66 kunnen vervangen als ‘coalitiemaker’. De peilingen leken de berekeningen te staven. Ze voorspelden een winst van één of zelfs twee zetels. Op 15 mei 2002 volgde echter de ontgoocheling. Wat een triomf had moeten worden, liep uit op een deceptie. Drie plus twee bleek uiteindelijk maar vier zetels waard te zijn. Het betekende meteen het einde van Kars Veling, de man die door de GPV als lijsttrekker naar voren was geschoven om Leen van Dijke af te remmen. In januari 2003 bleek dat het allemaal nog erger kon. De partij verloor nog een zetel, en viel terug naar drie. Het was een harde klap, vooral voor Van Dijke. Hij moest door de tegenvallende verkiezingsresultaten van 2003 uiteindelijk zelfs zijn zetel afstaan aan Tineke Huizinga. Socialisme met een Christelijk sausje bleek dus bepaald niet aan te slaan bij de eigen achterban en andere kiezers werden er evenmin door aangetrokken.

De afgelopen decennia overziend heeft Rouvoet misschien wel gelijk als hij opmerkt dat de verlinksing van zijn partij voor een belangrijk deel een kwestie van perceptie is: “Wie zelf in een bepaalde richting opschuift, ziet de afstand tot diegenen die hun positie vasthouden groter worden.” (Rouvoet in: Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2004) De politieke opvattingen van de ChristenUnie in dit decennium wijken feitelijk weinig af van die van RPF en GPV in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Toen stond men in de allesbepalende debatten echter tegenover links, nu staat men in de debatten over sociaal-economische zaken en immigratie naast links. De tijden veranderen, de kleine Christelijke partijen blijven zichzelf. Toch is daarmee niet alles gezegd. De toonzetting en het stemgedrag in de Kamer wekken namelijk de indruk dat men enthousiaster is over de huidige samenwerking met links dan men destijds was over de samenwerking met rechts. In het oppositievoeren tegen de huidige coalitie heeft men daarbij soms uit het oog verloren dat men na de verkiezingen misschien met dezelfde partijen aan tafel moet gaan zitten. Het feit dat men tot driemaal toe een linkse motie van wantrouwen tegen minister Verdonk heeft gesteund, kan onmogelijk bijdragen aan een prettige verstandhouding met de beoogde coalitiepartners.

Het is daarnaast de vraag wat Rouvoet opschiet met het hierboven genoemde gelijk. Het geeft hoogstens aan dat, terwijl het politieke centrum in Nederland de afgelopen jaren naar rechts is opgeschoven, zijn partij op links is blijven hangen. De ChristenUnie was opgericht om het contact met de politieke werkelijkheid te vinden, maar de afgelopen jaren is die kloof alleen maar groter geworden. Zulke ontwikkelingen blijven in de politiek nooit zonder gevolgen. Daar zal Rouvoet de komende maanden nog wel eens achter kunnen komen. Mocht de uitslag zich namelijk daartoe lenen (73 tot 75 zetels voor de huidige coalitie), dan zouden CDA en VVD wel eens de voorkeur kunnen geven aan een minderheidskabinet met gedoogsteun van de veel constructievere SGP boven een meerderheidscoalitie met de in het eigen gelijk vastgevroren ChristenUnie. Ondanks alle ogenschijnlijke vooruitgang zal het project ‘ChristenUnie’ dan opnieuw terug naar de tekentafel moeten. Waarbij het een open vraag is of het, na de tegenslagen van 2002 en 2003, nog wel in staat is opnieuw een dergelijk debacle te verwerken.