Wednesday 15 October 2008

Gevaren van een nieuwe New Deal

Wie het heden wil begrijpen, moet het verleden bestuderen. De beleidsmakers van de G7 die dit weekeinde in Washington bijeenkomen, kijken dan ook terecht naar de jaren dertig om te zien hoe een nieuwe Grote Depressie vermeden kan worden. De maatregelen van de afgelopen weken zijn wat dat betreft overigens slechts een eerste stap. Ze zijn er vooral op gericht een diepe recessie zoals die van de vroege jaren dertig te voorkomen. Uit misplaatste gehechtheid aan de goudstandaard schroefden centrale banken destijds de rente omhoog, zodat krediet nog schaarser werd. In plaats van de belangrijkste banken met tijdelijke injecties van overheidskapitaal overeind te houden, werd de financiële sector aan zijn lot overgelaten, zodat in Amerika de helft van alle banken failliet ging. In plaats van de haperende wereldeconomie via vrijhandel een oppepper te geven, stortten regeringen wereldwijd hun economieën in het verderf door een reeks van protectionistische maatregelen. In twee jaar tijd daalde de wereldwijde handel daardoor met ruim zestig procent.

Het is goed dat beleidsmakers vandaag er alles aan doen om deze fouten te vermijden. Toch is daarmee de klus nog niet geklaard. Wat de diepe recessie van de vroege jaren dertig uiteindelijk tot een decenniumlange Grote Depressie maakte, waren niet deze fouten maar de onder het presidentschap van Franlin D. Roosevelt genomen beleidsmaatregelen van de New Deal. De mythe van de New Deal is dat Amerika uit het dal werd geholpen met behulp van een reeks van overheidsinterventies die de ‘systeemfouten’ van het kapitalisme ongedaan maakten. De werkelijkheid was anders. Wie wil weten waarom, moet het boek The Forgotten Man van de Amerikaanse historica Amity Shlaes ter hand nemen. Zoals zij uitlegt, zorgde de New Deal er in feite voor dat de crisis in Amerika veel langer duurde dan in landen die wel gewoon de vrije markt ongemoeid lieten. Een netwerk van nieuwe regelgeving knevelde de Amerikaanse bedrijvigheid. Verlieslijdende grote overheidsprojecten drukten winstgevende private initatieven uit de markt. Ze werden bovendien gefinancierd met belastingverhogingen die bedrijven en consumenten van broodnodig kapitaal beroofden. De introductie van federale bijstandsregelingen en een minimum loon leidden tot vernietiging van werkgelegenheid voor laaggeschoolden en daarmee tot langdurige hoge werkloosheid.

Terwijl in veel westerse landen de industriële produktie snel weer opveerde, zou de Amerikaanse economie tot aan het eind van de jaren dertig blijven kwakkelen. In januari 1940 bedroeg de werkloosheid nog altijd bijna 15 procent – evenveel als op het dieptepunt van de crisis in 1930. In diezelfde maand stond de Dow Jones nog steeds op hetzelfde niveau als aan het eind van de grote beurskrach van 1929. Roosevelts rampzalige economische experiment zou uiteindelijk worden gered door Pearl Harbor.

Laten we hopen dat dezelfde beleidsmakers die er nu de geschiedenisboeken op naslaan om te zien hoe ze de financiële crisis moeten aanpakken ook het boek van Shlaes zullen lezen. Ze kunnen ervan leren wat ze in de fase hierna moeten doen, en vooral: wat ze niet moeten doen. Iedere regering die er toch voor kiest het pad van Roosevelt te volgen, vergroot het risico op een nieuwe Grote Depressie.

Deze column verscheen op zaterdag 11 oktober j.l. in De Telegraaf

Gebakken lucht

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb het zo langzamerhand wel gehad met de klimaatveranderingsgelovigen. Neem bijvoorbeeld hun neiging om iedere wolkbreuk of windhoos aan te grijpen om het einde der tijden te verkondigen. De ijsberen sterven uit, het water stijgt ons tot de lippen en de laatste overgebleven Nederlanders zullen van de Wageningse Berg geblazen worden door tropische cyclonen. Ach, ik weet het, ik chargeer een beetje. Maar niet teveel: “Een miljoen diersoorten uitgeroeid door de klimaatverandering,” voorspelt de ene studie. “Heel Nederland verdwijnt onder de zeespiegel”, orakelt een ander. “Klimaatverandering leidt tot oorlogen,” waarschuwt een derde. Het moge duidelijk zijn: klimaatverandering is niets meer of minder dan “de grootste ramp uit de geschiedenis”, aldus het Wereld Natuur Fonds.

Een nuchtere Hollander zou er misschien op wijzen dat het wereldwijde zeewaterpeil de komende eeuw helemaal niet, zoals het VN-klimaatpanel IPCC aanvankelijk beweerde, met zes meter zal stijgen. In werkelijkheid bedraagt de maximale stijging 43 centimeter. Foutje in het computermodel – kan gebeuren, nietwaar? Bij zo’n stijging houden ze het zelfs in Zeeland nog wel even droog. Zo kan ik nog wel een paar andere feiten noemen. Wist u bijvoorbeeld dat de ijskap op de Zuidpool al geruime tijd aan het groeien is? En dat de gemiddelde wereldwijde temperatuur de afgelopen tien jaar niet is gestegen maar gedaald? Maar daarmee komen we meteen bij een volgende irritante eigenschap van de klimaatveranderingsgelovigen. De beroemde econoom John Maynard Keynes vatte de normale wetenschappelijke aanpak samen door te stellen dat als de feiten wijzigden, hij altijd bereid was zijn theorie te wijzigen. In de kerk van de ware klimaatgelovigen gaat dat heel anders. Als de feiten niet kloppen met de klimaatveranderingstheorie, is dat gewoon jammer voor de feiten.

Dat gebeurt overigens gelukkig bijna nooit. In de wereld van de klimaatveranderingsgelovigen is namelijk alles bewijs voor de naderende apocalyps. Een hittegolf in Zuid-Europa? Dat moet wel de klimaatverandering zijn. Regenbui in Roermond? Jawel, klimaatverandering. Vroeger keek niemand er van op als de Maas weer eens buiten zijn oevers trad. Nu is zo’n zelfde overstroming het wettige en overtuigende bewijs dat de aarde aan opwarming ten onder gaat. We verbazen ons inmiddels allang niet meer van koppen als “Opwarming zorgt voor koudere aarde”. Het wordt warmer, dus het wordt kouder: je kan gewoon niet missen met de klimaatveranderingshypothese. En als er toch dingen gebeuren die echt met geen mogelijkheid binnen de opwarmingstheorie te passen zijn, zoals de temperatuurdaling van de afgelopen tien jaar? Dan zeg je dat het opwarmingsproces even ‘pauze neemt’ en wijdt je dat aan ‘natuurlijke klimatologische variaties’. De klimaatveranderingsgelovigen hebben altijd gelijk, ongeacht de feiten.

Zo mogelijk nog irritanter is de hypocrisie van de belangrijkste klimaatveranderingsprofeten. Zij laten geen gelegenheid voorbij gaan om ons een schuldgevoel aan te praten. Wij consumeren teveel en denken te weinig aan het milieu, zo wordt ons voortdurend verteld. Maar, zo zou je verwachten, wat voor ons geldt, geldt ook voor hun. Niet dus. De kopstukken van de milieubeweging vliegen namelijk schaamteloos de hele wereld over om het klimaatveranderingsgeloof te verbreiden. De CEO van het Wereldnatuurfonds, Bob Napier, vloog bijvoorbeeld in één jaar tijd naar Washington, Geneve, Peking, Borneo, de Falklandeilanden en Spitsbergen – allemaal voor een beter milieu. De overtreffende trap van klimaatveranderingshypocrisie is overigens Al Gore, de klimaatveranderingsprofeet die voor zijn film An Inconvenient Truth zowel een Oscar als een Nobelprijs kreeg. Terwijl hij in zijn film orakelt over hoe wij door ons schandelijk energieverbruik de wereld richting apocalyps duwen, blijkt hij zelf op zijn ranch in Tennessee per maand twee keer zoveel elektriciteit te gebruiken als een gemiddeld Amerikaans gezin in een heel jaar. En terwijl hij ons oproept om de auto te laten staan om de planeet te redden, blijft hij zich zelf gewoon per privéjet verplaatsen. Het motto van de klimaatveranderingsprofeten is dus blijkbaar ‘doe wat ik zeg, niet wat ik doe’.

Wat mij echter het meeste ergert, is dat je dit allemaal nieteens hardop mag zeggen. Wie het namelijk waagt zijn stem te verheffen tegen de klimaatveranderingslobby, wordt bedolven onder een regen van verdachtmakingen. Wetenschappers die nieuwe feiten inbrengen die de klimaatveranderingshypothese ondermijnen, krijgen het label van ‘klimaatveranderingsontkenners’ opgeplakt. ‘Ontkenners’ verwijst daarbij weinig subtiel naar het woord ‘Holocaustontkenner’. In het voorbijgaan wordt ook nog even hun wetenschappelijke onafhankelijkheid ondermijnd door te suggereren dat ze in de achterzak van de grote oliemaatschappijen zouden zitten. Serieuze academici worden zo afgeschilderd als een soort corrupte neonazi’s. Erger kan ook nog, overigens. Een Engelse bisschop vergeleek critici van de klimaatveranderingshypothese onlangs met de Oostenrijkse incestueuze kinderverkrachter Josef Fritzl door te stellen dat zij “net zo schuldig” zijn als hij als het gaat om het vernietigen van de toekomst van onze jeugd.

Dat is dus het ware gezicht van de klimaatveranderingslobby: hysterisch, feitenblind, hypocriet en onverdraagzaam ten opzichte van andersdenkenden. En dan vinden ze het nog gek dat al hun gepraat over opwarming ons Siberisch koud laat.

Deze column verscheen op woensdag 1 oktober j.l. in Reader's Digest

Vooringenomen journalistiek

Onlangs publiceerde het Duitse Marshall Fonds de resultaten van een opinieonderzoek over Europese houdingen ten opzichte van de Amerikaanse verkiezingen. Obama bleek onder Europese kiezers razend populair, McCain weinig geliefd. Zo ook in Nederland. Hier had maar liefst 85 procent een positieve mening over Obama, tegenover slechts 33 procent voor McCain. Wie kijkt hoe de media in ons land met de Amerikaanse verkiezingen omgaan, mag niet verbaasd zijn. Inhoudelijke besprekingen van de beleidsvoornemens van beide kandidaten treffen we nauwelijks aan. De verslaggeving gaat voornamelijk over personen en schandalen. Of liever gezegd: over Democratische personen en Republikeinse schandalen.

In hun bespreking van Democratische personen verliezen Nederlandse journalisten soms elk gevoel voor verhoudingen. Het meest schandelijke voorbeeld hiervan was het besluit van de NPS om wel een groot team van verslaggevers naar de Democratische Conventie te sturen, maar niet een vergelijkbaar team naar de Republikeinse Conventie. Eind augustus werd de Nederlandse kijker vijf dagen lang getrakteerd op een Obamajournaal waarin allerlei bewonderaars hun zegen over de Democratische presidentskandidaat mochten uitspreken. Zelfs NOS Journaal redacteur Hans Laroes vond het onacceptabel: “Ik begrijp niet dat niemand van degenen die er over gaan niet na 5 seconden heeft gezegd: ja maar, dat kan toch niet? Als je A zegt moet je ook B zeggen: als je Barack zegt moet je ook John zeggen.”

Voor Republikeinse personen is er in de Nederlandse pers nauwelijks aandacht. Voor Republikeinse ‘schandalen’ des te meer. Als de burgemeester van het stadje Ketchikan dat via de beruchte ‘Bridge to Nowhere’ met het vasteland had moeten worden verbonden, opmerkt dat de Republikeinse vice-presidentskandidaat Sarah Palin volgens hem wel degelijk voor het bouwen van die brug was, schrijven Nederlandse journalisten daar meteen een schandaalstuk over. Wat ze vergeten te vermelden, is dat de man in kwestie, Bob Weinstein, behalve burgemeester van Ketchikan ook woordvoerder van de Obamacampagne in Alaska is. Wat gebracht wordt als een nieuwsfeit is dus in werkelijkheid niet meer dan een persbericht van de Democratische Partij. Elementaire journalistieke normen op het gebied van feiten checken doen er blijkbaar niet meer toe. De Republikein is immers de ‘vijand’ wiens standpunten al bij voorbaat verdacht zijn – zelfs al lijken die volmaakt onschuldig te zijn. Zo kan het dus ook gebeuren dat als Palin in antwoord op een vraag over Georgisch NAVO-lidmaatschap stelt dat het NAVO-verdrag Amerika zou verplichten dat land te helpen in geval van een Russische aanval, Nederlandse media het nieuws brengen onder de kop: ‘Palin: oorlog met Rusland is mogelijk!’

De eindeloze stroom heiligenverhalen over Democratische presidentskandidaten en schandaalstukken over Republikeinse politici lijken hun uitwerking op de Nederlandse publieke opinie niet te missen. Dat kan kwalijke gevolgen hebben als tegen de verwachting van het Nederlandse journaille in McCain-Palin op 4 november toch de verkiezingen winnen. De kloof tussen Nederland en Amerika zal in dat geval weer wat verder verbreed zijn – zonder dat daar objectief gesproken enige reden voor is. Voor een land dat zowel voor zijn verdediging als voor zijn handel in Amerika een onmisbare bondgenoot heeft, is dat een buitengewoon gevaarlijke ontwikkeling.

Deze column verscheen zaterdag 27 september j.l. in De Telegraaf

De Bush-jaren nader beschouwd

De herdenking van de gebeurtenissen op 11 september vormde waarschijnlijk het laatste publieke optreden van enige betekenis van president George W. Bush. De aandacht van pers en publiek zal vanaf nu uitgaan naar de beide kandidaten die strijden om het volgende presidentschap – en naar de vrouw die met haar fenomenale toespraak tot de Republikeinse conventie de hele race op zijn kop heeft gezet, de gouverneur van Alaska Sarah Palin. Hoe moeten we het tijdperk Bush nu waarderen? De critici wijzen op zijn lage populariteitscijfers als bewijs dat zijn presidentschap een totale mislukking zou zijn. Nu zijn die cijfers inderdaad weinig indrukwekkend, al moet daar wel bij worden aangetekend dat Bush niet minder populair is onder zijn bevolking dan de meeste Europese regeringsleiders in eigen land zijn. Het is misschien eerder bewijs dat we momenteel in sceptische tijden leven. Populariteitscijfers zijn bovendien een onbetrouwbare indicator voor de historische betekenis van een presidentschap. Hoe goed een president werkelijk was, wordt doorgaans pas na afloop duidelijk.

Ik denk dat dit oordeel in het geval van de jongere Bush nog wel eens mee zou kunnen vallen. Met name op buitenlands gebied was zijn presidentschap namelijk zo slecht nog niet. Bush kan bijvoorbeeld tevreden terugkijken op acht jaar behoud en uitbouw van het NAVO-bondgenootschap. Veel West-Europese critici meenden dat de NAVO met de uitbreiding in Oost-Europese richting aan geloofwaardigheid en slagkracht zou verliezen. Niets is minder waar gebleken. In 2002 werden de besluitvormingsprocessen van het bondgenootschap grondig hervormd en twee jaar later werd de uitbreiding in oostelijke richting formeel bezegeld. De nieuwe, grotere NAVO bleek daadkrachtiger dan gedacht. Het aantal lidstaten dat een actieve bijdrage levert aan militaire operaties in Afghanistan is bijvoorbeeld alleszins respectabel. Op Duitsland na hebben alle lidstaten, zelfs Frankrijk, een serieuze bijdrage geleverd aan gevechtsoperaties in dat land, iets dat deskundigen in de wereld voor 11 september 2001 nooit voor mogelijk hadden kunnen houden.

Een ander belangrijk succes is de ontwikkeling en uitbouw van een raketschild. De oude droom van Ronald Reagan was een raketverdedigingssysteem dat het Westen minder kwetsbaar zou maken voor eventuele raketaanvallen. Deze droom is onder de jongere Bush werkelijkheid geworden. Aanvankelijk reageerden de Europese lidstaten afwijzend, maar het killere internationale klimaat hebben de Europeanen een stuk pragmatischer gemaakt. De verdragen zijn inmiddels getekend, zodat binnenkort daadwerkelijk aan de plaatsing van verdedigingsraketten en radarsystemen kan worden begonnen.

Het grootste succes van Bush is ongetwijfeld de oorlog tegen de terreur. Zeven jaar na 11 september is Amerika het lot van een nieuwe aanslag bespaard gebleven. De strijd in Irak leek aanvankelijk op een rampzalige mislukking uit te lopen. Inmiddels verloopt de strijd echter zo gunstig dat de Amerikanen nog voor het eind van dit decennium de laatste onder hun controle staande provincies aan de Iraakse regering kunnen overdragen. De ontmanteling van het Al Qaeda netwerk is in een vergevorderd stadium.

Amerika veilig, het Westen onder de NAVO vrij en verenigd, de wereld dankzij het raketschild op termijn minder kwetsbaar voor raketaanvallen van schurkenstaten. Er zijn presidenten die het slechter hebben gedaan.

Deze column verscheen op zaterdag 13 september j.l. in De Telegraaf

De meerderheid zwijgt niet langer

Terwijl Wijnand Duyvendak door een zijdeur afging, krabde het progressieve commentariaat zich verbaasd over het hoofd. Wat hier gebeurde, zou in een beschaafd land als het onze toch onmogelijk moeten zijn. Wij doen immers niet aan ‘McCartyisme’, aldus bijvoorbeeld ChristenUnie fractieleider Arie Slob op zijn persoonlijke weblog. Wie het Nederlandse publieke debat volgt, weet echter dat die veronderstelling niet correct is. Verdachtmakingen van het type waarop ‘Tailgunner Joe’ het patent had, worden ook in ons land wel degelijk met enige regelmaat gebruikt. Zij vormden de inspiratie voor de moord op Pim Fortuyn door een extreemlinkse milieufanaat en waren de directe aanleiding voor het voortijdige vertrek van Ayaan Hirsi Ali uit de Tweede Kamer en uiteindelijk ook uit ons land. Links heeft overigens niet het patent op politieke heksenjagerij. Ad Melkerts zorgvuldig geplande mars naar het Catshuis eindigde bijvoorbeeld in een verpletterende verkiezingsnederlaag en een overhaaste vlucht naar Amerika nadat hij door rechts als zondebok voor de moord op Fortuyn werd aangewezen.

De vraag is nu hoe dit mogelijk is. Hoe kan het dat het ogenschijnlijk gemoedelijke Nederland veranderd is in een koortsig moeras waarin fatsoen en wederzijds respect kansloos lijken weg te zinken? Natuurlijk, schofferingen, heksenjachten en polarisatie horen ook in Nederland al sinds mensenheugenis bij het politieke bedrijf. Net als periodieke uitbarstingen van consensus en gezelligheid, overigens. Toch lijkt er nu wel iets bijzonders aan de hand. De slinger die van polarisatie naar consensus zwaait, lijkt uit het lood geslagen. De perioden van consensus worden steeds korter, de uitbarstingen in perioden van polarisatie steeds heviger. Er is een kracht aan het werk die het debat op magnetische wijze richting polarisatie trekt. Die kracht is de zwijgende meerderheid.

---

Het begrip ‘zwijgende meerderheid’ werd in november 1969 geïntroduceerd door de Amerikaanse president Richard Nixon in een televisietoespraak tot het Amerikaanse volk. Het woord ‘zwijgend’ had een drievoudige beketenis. Allereerst was het bedoeld om het contrast te schetsen tussen de luidruchtige Vietnamdemonstranten en de “grote zwijgende meerderheid” die inzag dat een land als Amerika de “hoop op vrede en vrijheid van miljoenen” niet zomaar kon laten vertrappen door het totalitaire Noord-Vietnamse regime. Het gebruik van de term ‘meerderheid’ diende er daarnaast ook toe om Nixons eigen positie te rechtvaardigen. De demonstranten, zo wilde hij duidelijk maken, spraken alleen namens zichzelf en niet namens het Amerikaanse volk.

Op een dieper niveau appelleerde de term ‘zwijgende meerderheid’ ook aan een diepgevoelde overtuiging onder Amerikaanse kiezers, namelijk dat de gemiddelde Amerikaan een stille kracht bezit die niet wordt opgemerkt door de spraakmakende klasse. Franklin Roosevelt tapte als eerste uit deze bron door zijn beleid af te stemmen op de ‘forgotten man’, de man die door Wall Street en Washington in de steek was gelaten in de donkere dagen van de Grote Depressie. Verheffing van deze klasse van vergeten Amerikanen was het expliciete doel van Roosevelts New Deal, een programma dat ook de inspiratie vormde voor de naoorlogse opbouw van onze eigen verzorgingssstaat. Nixons gebruik van de term zwijgende meerderheid was een bevestiging van zijn gewaagde electorale strategie, namelijk om FDR’s oude New Deal coalitie om te vormen tot een nieuwe Republikeinse meerderheid.

De maatschappelijke ontwikkelingen van het voorgaande decennium boden daar overigens alle ruimte toe. Toen de emancipatie van de arbeidersklasse begin jaren zestig voltooid was, ontstond een kloof tussen de nieuwe middenklasse van voormalige arbeiders en de progressieve elite die zich altijd had ingezet voor verbetering van hun lot. Het proces van embourgeoisement speelde ongetwijfeld een belangrijke rol. Met de nieuwe materiële welstand kwamen ook nieuwe zorgen en nieuwe aspiraties die niet altijd overeenkwamen met de zorgen en aspiraties van de sociaal-democratische beweging. Wie weinig heeft, denkt vooral in termen van solidariteit. Hij hecht aan klassieke sociaaldemocratische idealen als herverdeling van schaarse middelen en de creatie van een effectief vangnet van sociale verzekeringen. Eenmaal toegetreden tot de bezittende klasse heeft diezelfde persoon echter heel andere zorgen. Vrijheid wordt belangrijker, met name de vrijheid om in alle rust van het eigen bezit te kunnen genieten. Dat bezit moet daarbij tegen bedreigingen van buitenaf worden beschermd – bedreiging door de medemens in de vorm van criminaliteit en bedreiging door de overheid in de vorm van hoge belastingen en opdringerige regelgeving.

Terwijl de arbeidersklasse zo in rap tempo verburgerlijkte, groeide in sociaal-democratische kring het onbehagen over dezelfde welstand die de arbeidersklasse zich met graagte liet aanleunen. De kritiek op het consumentisme zou in de loop van de jaren zestig meehelpen om de kloof tussen sociaaldemocratie en voormalige arbeidersklasse nog verder te verbreden. Een derde constituerende factor van deze nieuwe kloof was de tegencultuur, die in de kern een ontkenning vormde van alles waar de verburgerlijkte arbeiders in geloofden: recht en orde, een gezond arbeidsethos, vaderlandsliefde, anticommunisme.

De groeiende kloof tussen de nieuwe middenklasse en haar oude politieke beschermheren schiep de ruimte voor een Republikeinse strategie om dit grote kiezersblok naar zich toe te halen. In The Emerging Republican Majority schetst een van Nixons adviseurs, Kevin Phillips, de contouren van deze strategie. Het nieuwe Republikeinse electoraat, zo stelde hij, woonde in de buitenwijken in plaats van de binnensteden, was afkomstig uit de geëmancipeerde arbeidersklasse en lagere (nieuwe) middenklasse in plaats van de hogere (oude) middenklasse en was mannelijk in plaats van vrouwelijk. De geografische locus van dit nieuwe Republikeinse electoraat was het zuiden en westen, niet de voormalige republikeinse bolwerken in het verstedelijkte noordoosten. Met behulp van een op deze uitgangspunten gebaseerde strategie slaagden de Republikeinen erin FDR’s New Deal coalitie te versplinteren. Ervoor in de plaats kwam een op de geëmancipeerde arbeidersklasse gebaseerde ‘laat me met rust’ coalitie – de zwijgende meerderheid.

---

Dezelfde sociale en politieke ontwikkelingen die in november 1968 Nixon het presidentschap bezorgden, vonden ook in Nederland plaats. In de dominante geschiedschrijving over de jaren zestig wordt aan deze ontwikkelingen over het algemeen weinig aandacht besteed. Historici als Hans Righart en James Kennedy richten hun lens vooral op de gebeurtenissen en trends die als beeldbepalend voor die periode gelden: de Provo-happenings, de rellen rond het koninklijk huwelijk in 1966 en de opkomst van Nieuw Links en (in mindere mate) D’66. Toch valt er wel degelijk een heel andere geschiedenis van diezelfde periode te schrijven, een die kijkt naar de rol van de zwijgende meerderheid als drijfveer voor ingrijpende sociale en politieke verandering. Zo’n alternatieve geschiedenis zou bijvoorbeeld moeten kijken naar naar het openbreken van het verzuilde omroepbestel door de nieuwburgerlijke Tros. Of naar de onstuitbare groei van de krant die zich wist op te werpen als spreekbuis van de zwijgende meerderheid, De Telegraaf. En naar de opkomst, bloei en ondergang van het eerste politieke voertuig voor de aspiraties van de zwijgende meerderheid, namelijk de Boerenpartij. Het is een niet minder revolutionair verhaal dan het gangbare verhaal, maar dan wel op een heel andere manier. De revolutie van de zwijgende meerderheid was erop gericht de eigen kernwaarden – vrijheid, zelfredzaamheid – op te leggen aan een in oude hiërarchische patronen vastgeroeste, verbureaucratiseerde samenleving.

Het verhaal van de Tros is vooral het verhaal van Cornels Verolme, de boerenzoon die het schopte tot scheepsmagnaat. In de vroege jaren zestig richtte hij met succes zijn pijlen tegen één van de grootste haatobjecten van de zwijgende meerderheid, namelijk het verzuilde mediastelsel. Hij investeerde in het REM-eiland, dat na enkele maanden van illegale uitzendingen middels een inval door mariniers en politie uit de lucht werd gehaald. In een van de laatste uitzendingen werd het publiek opgeroepen lid te worden van een nieuw op te richten Televisie Radio Omroep Stichting (TROS) die het systeem van binnenuit zou gaan bestoken. Binnen enkele weken hadden ruim 300 duizend mensen zich aangemeld, meer dan genoeg voor succesvolle aanvraag van de C-status binnen het verzuilde systeem.

Het enkele bestaan van de Tros was al een uitdaging aan het verzuilde systeem. Ook de programmering van de nieuwe omroep vormde, op haar manier, een uitdaging. Het niet-politieke karakter van de uitzendingen was een politiek statement aan al die media-activisten die de weinige beschikbare zendtijd wilden gebruiken om deze of gene misstand onder hun aandacht te brengen. De zwijgende meerderheid had geen behoefte aan dat soort wereldverbeteraarsgezeur. Ze wilde vermaak en niets meer dan dat. Het ‘laat me met rust’ credo goldt wat hen betreft dus ook voor de televisieprogrammering.

Voor de politieke inhoud was er immers iedere morgen De Telegraaf. Terwijl de krant van de socialistische zuil, Het Vrije Volk, door de verburgerlijking van de voormalige arbeidersklasse zijn oplagecijfers zag imploderen, groeide De Telegraaf als kool. De succesformule was simpel. De krant las de lezer niet de les, maar sprak hem aan op zijn instincten. De statutair vastgelegde onafhankelijkheid weerhield De Telegraaf er niet van openlijk partij te kiezen, niet zozeer voor deze of gene politieke partij, als wel voor zijn eigen lezerspubliek. De zorgen en verlangens van de zwijgende meerderheid waren ook de zorgen en verlangens van De Telegraaf. En dus voerde de krant openlijk campagne voor een strenge aanpak van criminaliteit, voor het behoud van het koningshuis, voor belastingverlaging, voor het afschaffen van bemoeizuchtige regelgeving en voor een pro-Amerikaanse, anticommunistische buitenlandse politiek. Dat daarbij vijanden werden gemaakt, was onvermijdelijk. De krant werkte dat ook in de hand door naar hartelust te polariseren. Hippies, provo’s en andere demonstranten werden weggezet als werkschuw tuig, pacifisten als landverraders en ambtenaren en politici als bemoeizuchtige betweters. Al even onvermijdelijk was het dan ook dat de krant door progressief Nederland werd uitgeroepen tot volksvijand nummer een. Het oorlogsverleden van De Telegraaf werd dankbaar gebruikt om de krant buiten de publieke orde te plaatsen – zonder succes uiteraard. Aan het eind van de jaren zestig was De Telegraaf uitgegroeid tot de grootste krant van Nederland, een status die het daarna nooit meer is kwijtgeraakt.

De Telegraaf speelde ook een belangrijke rol bij de lancering van de eerste politieke partij die zijn succes dankte aan de zwijgende meerderheid, namelijk de Boerenpartij. Het verhaal van de Boerenpartij begint in maart 1963 met de zogeheten ‘veldslag bij Hollandscheveld’. De lokale boerengemeenschap kwam in opstand tegen de inbeslagname van de bezittingen van drie boeren die weigerden de omstreden landbouwschapheffing te betalen. Het geweld waarmee de overheid de protesterende boeren tegemoet trad, wekte de woede van de zwijgende meerderheid – en van De Telegraaf, die in deze episode een schoolvoorbeeld zag van de overal oprukkende bemoeizuchtige, quasi-almachtige staat. Surfend op deze golf van verontwaardiging kwam de Boerenpartij twee maanden later vanuit het niets met drie zetels de Kamer binnen.

In Boer (Hendrik) Koekoek had de Boerenpartij een leider die gemaakt leek voor de nieuwe tijd. Zowel in vraaggesprekken als in de Kamer sprak hij de taal van het volk (zij het met een boerenaccent). Samen met zijn geneigdheid om op vragen een eerlijk antwoord te geven vormde het een nadrukkelijk contrast met de stoffige, regenteske retoriek van de gevestigde partijen. Het zorgde er mede voor dat Koekoeks partij in de daaropvolgende jaren uitgroeide tot de voornaamste spreekbuis van de zwijgende meerderheid. Koekoeks succes was ook te danken aan het feit dat hij een agenda wist te ontwikkelen die duidelijk verder keek dan alleen het boerenelectoraat. Thema’s als belastingverlaging en bestrijding van bureaucratische uitwassen, vaderlandsliefde en koningsgezindheid dedeen het goed bij de nieuwe middenklasse in de voormalige arbeiderswijken. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1966 haalde de Boerenpartij zijn steun dan ook vooral uit de grote steden. In Rotterdam en Den Haag haalde de partij 7 procent, in Utrecht en Amsterdam bijna 10 procent. In Amsterdamse volkswijken als De Pijp en de Jordaan kwam de winst van Koekoeks partij vrijwel geheel bij de PvdA vandaan. De zwijgende meerderheid was ook in Nederland aan de lange oversteek van links naar rechts begonnen.

---

Wat Nixon in Amerika wel lukte, namelijk de zwijgende meerderheid permanent voor zich winnen en zo een geslaagde greep naar de macht doen, zou Koekoek in Nederland niet lukken. De verkiezingsresultaten van 1966 bleken achteraf bezien het electorale hoogtij voor de partij. De ondergang van de Boerenpartij liet zien dat de Nederlandse zwijgende meerderheid anders dan de Amerikaanse een aantal structurele problemen kende. In de eerste plaats was van een hechte meerderheid bepaald geen sprake. Koekoek zelf speculeerde graag over de ondergang van het oude verzuilde bestel, maar op korte termijn bleken de politieke scheidslijnen waarop dat systeem was gebaseerd sterker dan gedacht. Tussen oude en nieuwe middenklasse bleek het daarnaast niet echt te boteren. De oude middenklasse was het antirevolutionaire, bezadigde tegendeel van de sociaal dynamische, op onmiddellijke radicale verandering gespitste nieuwe middenklasse. Zonder rugdekking van de keurigrechtse, oudburgerlijke VVD kwam de Boerenpartij op rechts steeds meer alleen te staan in zijn roep om verandering. Niet minder vervelend voor Koekoek was dat op kritieke momenten ook De Telegraaf niet thuis gaf. De steun die na de veldslag van Hollandscheveld verleend was, bleek geen garantie voor de toekomst.

Terwijl Koekoeks opmars dus al was vastgelopen in een moeras van tegengestelde middenklassebelangen, riep zijn succes van 1966 ook een linkse tegenreactie op die uiteindelijk tot zijn ondergang zou leiden. De zorg over Koekoeks succes onder het eigen oude kernelectoraat hielp de progressieve geesten te concentreren. Met geslepen pennen trokken ze ten aanval tegen ‘de fascistische reactie’, daarbij geholpen door het feit dat in Koekoeks vergaarbakpartij inderdaad enkele voormalige NSB-ers zaten. Koekoek, die zelf overigens niets met extreemrechts te maken had, werd weggezet als leeghoofdige leider van een staatsgevaarlijke club. Het linkse bombardement zou zijn uitwerking niet missen. Onder invloed van de spanningen van het moment brak Koekoeks partij in de late jaren zestig in meerdere delen. De door Koekoek voorgezeten romp zou nog tot begin jaren tachtig in de Kamer zitten, vergeten door diezelfde zwijgende meerderheid die hem vijftien jaar eerder op het schild had gehesen.

---

Wie vanuit de ‘andere’ jaren zestig lijnen doortrekt naar het Nederland van vandaag, valt onmiddellijk enkele zaken op. Een zo’n vaststelling is dat de zwijgende meerderheid nooit een permanent politiek thuis heeft weten te vinden. Het is altijd een rusteloos zwervend volk geweest dat nu eens bij deze, dan weer bij die partij aanhaakte. Na Koekoek zouden verschillende politici door de zwijgende meerderheid op het schild worden gehesen. Willem Drees jr, Hans Wiegel, Ed Nijpels, Ruud Lubbers, Frits Bolkestein en Pim Fortuyn mochten zich allen kortere of langere tijd verheugen in de steun van deze grillige kiezersgroep. Geen van hen slaagde er echter in deze kiezers blijvend aan de eigen partij te binden. CDA en VVD probeerden het wel, maar hun verzuilde reputatie schrok de zwijgende meerderheid uiteindelijk teveel af. Nieuw-politieke initiatieven als DS’70 en LPF leken kansrijker, maar gingen uiteindelijk ten onder aan dezelfde problemen die ook Koekoeks Boerenpartij nekten – gebrek aan steun van De Telegraaf en van de oudburgerlijke rechtse partijen, onderlinge verdeeldheid en (vooral in het geval van de LPF) massale linkse aanvallen op hun stellingen.

Een tweede vaststelling is dat ongenoegen over progressief beleid en tegenculturele experimenten zich de afgelopen decennia heeft vermengd met frustratie over het onvermogen van de rechtse partijen om de revolutionaire aspiraties van de zwijgende meerderheid in daden om te zetten. Uit die cocktail is een cynisme ontstaan dat van de zwijgende meerderheid een instabiel element heeft gemaakt. Van tijd tot tijd leidt dat tot uitbarstingen, waarbij de Haagse politieke kaleidoscoop grondig wordt opgeschud. Zo gebeurde het in 1994, in 2002 en opnieuw in 2006.

Dit cynisme wordt overigens ook gevoed door de progressieve smaakmakende klasse, die geen gelegenheid voorbij lijkt te willen laten gaan om de zwijgende meerderheid tegen zich in het harnas te jagen. De verwijdering tussen voormalige arbeiderspartij en voormalige arbeidersklasse lijkt wat dat betreft compleet. Het gemiddelde lid van de zwijgende meerderheid, de jongere blanke middelbaar opgeleide man, wordt in uitspraken en geschriften van de progressieve spraakmakende klasse steevast neergezet als een achterlijke, om niet te zeggen verachtelijke persoon wiens opvattingen met alle middelen bestreden dienen te worden. Voor een fatsoenlijk publiek debat is een dergelijke progressieve opstelling uiteraard niet bevorderlijk.

Een derde vaststelling is dat de zwijgende meerderheid langzamerhand meer tot een aaneengesloten electoraal blok is uitgegroeid. De oude scheidslijnen, die voor Koekoek nog een onoverkomelijk obstakel vormden, hebben in de afgelopen veertig jaar duidelijk aan betekenis verloren. De oude middenklasse is gekrompen terwijl de nieuwe middenklasse sterk is uitgedijd. Daarnaast is ook de scheidslijn tussen christelijk en burgerlijk rechts langzaam aan het vervagen. De harde kern van verstokt christelijk of burgerlijk-rechtse stemmers is tegenwoordig niet meer dan 25 zetels. De andere 50 rechtse zetels komen van kiezers die net zo makkelijk CDA als VVD of TON of PVV stemmen. In plaats van de oude scheidslijnen is een nieuwe scheidslijn ontstaan, grofweg die tussen progressief en conservatief (in de Angelsaksische betekenis van het woord), ofwel tussen spraakmakende minderheid en zwijgende meerderheid. Zwevende kiezers blijken zich vooral binnen beide blokken te bewegen. Zwevers die van het ene blok naar het andere overspringen, zijn een uitzondering.

Het ontstaan van deze electorale blokken vergroot de kans op duurzame polarisatie van het publieke debat. Met het verval van de PvdA en de nog niet door commentatoren opgemerkte maar daarom niet minder reële neergang van de christendemocraten (in 1963 nog goed voor 76 zetels, nu in de peilingen net iets meer dan 30 zetels) is het Nederlandse politieke systeem bovendien zijn belangrijkste schokbrekers kwijtgeraakt. Het schept niet alleen ruimte voor de wilde electorale slingerbewegingen binnen beide blokken die wij de afgelopen decennia hebben gezien, maar ook voor de politieke scalpenjagerij waarover de in de openingsalinea genoemde commentatoren zich beklaagden. De frustratie over het ontbreken van een betekenisvolle keuze en het bijkomende gevoel dat er binnen het huidige meerpartijensysteem met zijn eindeloos wisselende coalities nooit werkelijk iets verandert, moet immers van tijd tot tijd worden afgereageerd.

De enige manier waarop deze neergaande spiraal verbroken zou kunnen worden, is als iemand het voortouw durft te nemen om het huidige vermolmde partijsysteem te vervangen door een stabieler twee-blokken systeem. CDA en VVD zouden met elkaar in overleg moeten treden over een duurzame rechtse lijstverbinding om zo de zwijgende meerderheid eindelijk een thuis te bieden. Een hoge kiesdrempel moet er daarbij voor zorgen dat ook de eigenzinnige rechtse splinterpartijen (Lijst Wilders, TON en, waarom ook niet, SGP) geen andere keuze hebben dan zich bij de lijst aan te sluiten. De politieke scalpenjagerij wordt er uiteraard niet voor altijd door uitgebannen – politiek roept nu eenmaal emoties op. Maar door de zwijgende meerderheid eindelijk een blijvend politiek thuis te bieden, is het wellicht wel mogelijk de krachten die deze klasse oproept enigszins te kanaliseren en in beleidsdaden om te zetten. Wie weet zijn dan op termijn zelfs Amerikaanse toestanden mogelijk, met een enthousiast electoraat dat in groten getale naar zijn politieke leiders komt luisteren omdat er – eindelijk – weer wat te kiezen valt.

Dit essay verscheen op woensdag 10 september j.l. in De Groene Amsterdammer

Luchtkasteel, ofwel: de dure moskee die een fata morgana blijkt

U kent ongetwijfeld het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer. Hij laat zich bedriegen door een paar slimme kleermakers die hem, in ruil voor een forse beloning, de meest fantastische gewaden beloven. Die kleren komen er niet, maar de keizer gaat liever naakt over straat dan toe te geven dat hij bedrogen is. Als we voor de keizer de gemeente Amsterdam invullen en voor de kleermakers de Turkse organisatie Milli Görüş, lijkt het sprookje verdacht veel op het verhaal van de Westermoskee.

Het begon allemaal toen Milli Görüş in de Amsterdamse wijk De Baarsjes een nieuwe moskee wilde bouwen. De Turkse vereniging verkocht het project als een essentiële bijdrage aan de integratie door te beloven dat de nieuwe moskee een bolwerk van de progressieve Islam zou worden. “In dit baken van moderniteit zal de vernieuwing van de Islam beginnen,” verklaarde Milli Görüş-directeur Haci Karacaer plechtig. De gemeente slikte het allemaal voor zoete koek. Een tikkeltje naïef natuurlijk, gezien de bedenkelijke extremistische reputatie van de Turkse organisatie en gezien het feit dat de Milli Görüş-moskee in Amsterdam ten tijde van de onderhandelingen dienst deed als illegaal wisselkantoor en spil in een dubieuze beleggingspyramide. De Turkse kleermakers hadden het woord ‘fraudeur’ op hun voorhoofd geschreven, maar de Amsterdamse keizer zag het niet, of erger: wilde het niet zien.

Nu was er bij aanvang van het project wel een probleem. Milli Görüş kwam namelijk twee miljoen Euro tekort om het project zelf te kunnen realiseren. De gemeente, die toch belastinggeld genoeg heeft, kwam uiteindelijk met een slim plan. “Als wij nu eens de bouwgrond voor twee miljoen meer dan de werkelijke waarde van jullie kopen? Dan kopen jullie het aan het eind van de rit voor de normale marktprijs weer van ons terug.”

Toen de contracten waren getekend en het geld overgemaakt, had Milli Görüş gek genoeg opeens veel minder haast met de bouw van de moskee. Het grote vertragen begon met een serie processen over allerlei interne aangelegenheden. De Duitse zusterorganisatie van Milli Görüş had, kort na het tekenen van de contracten, de zogenaamd liberale moskeebestuurders afgezet en vervangen door orthodoxe leden. Zonder duidelijkheid over de vraag wie er nu eigenlijk namens Milli Görüş mocht tekenen, konden er uiteraard geen bouwvergunningen worden afgegeven. Voordat het allemaal was opgehelderd, waren we alweer in 2007 beland. Al die tijd was er nog geen spade in de grond gegaan.

Inmiddels dreigde in hartje Amsterdam op kosten van de belastingbetaler een nieuwe radicaal-Islamitische moskee te verrijzen. Dat hadden de Amsterdamse bestuurders zich natuurlijk wel even anders voorgesteld. De derde partij in het contract, woningbouwvereniging Het Oosten, probeerde via een kort geding handhaving van de beloofde liberaal-islamitische lijn af te dwingen. Daar trapte Milli Görüş natuurlijk niet in. De woningbouwers werden met hun eigen westerse beginselen om de oren geslagen (scheiding van kerk en staat – daar hadden de bestuurders nog niet aan gedacht). Suggesties dat de gemeente het contract nietig zou verklaren, werden al even effectief afgeserveerd. Onder het motto “Dreigen kunnen wij ook, maar dan beter” suggereerde de nieuwe moskeevoorzitter Fatih Dag dat hij in dat geval op Al Jazeera alle in Europa woonachtige Turken zou oproepen tot een opstand. Geweldloos natuurlijk, maar zo zei hij er schouderophalend bij, “onze mensen zijn emotioneel en er kan zomaar een gek tussenlopen.” Opeens had in Amsterdam niemand het meer over het doorscheuren van contracten. In de tussentijd werd er ook in 2007 niets gebouwd.

Begin 2008 diende zich een volgend obstakel aan. Een omwonende wilde het project laten blokkeren. De bouw zou namelijk belangrijke archeologische schatten kunnen beschadigen. De woningbouwverenging vond het natuurlijk wel vreemd dat de man alleen maar Turks sprak. Wat weet zo iemand nu immers van de lokale geschiedenis? Maar ja, de tijd begon inmiddels te dringen. In het contract stond namelijk een opvallende clausule: als er op 1 januari 2010 geen definitieve bouwvergunningen zouden liggen, zou de bouwgrond eigendom worden van ... Milli Görüş. Om dat te voorkomen, greep men naar het grove geschut van de afkoopsom. Na betaling bleek overigens dat de klager buitengewoon vriendschappelijke betrekkingen met het moskeebestuur onderhield. Milli Görüş had dus in feite een bezwaarschrift tegen zichzelf ingediend – en in ruil daarvoor nog eens 120 duizend Euro ontvangen.

De Westermoskee is een luchtspiegeling gebleken. De door keizer Amsterdam gedroomde progressief-islamitische voorbeeldmoskee zal er nooit komen. Het begint er zo langzamerhand zelfs op te lijken dat er helemaal geen moskee komt. Milli Görüş maakt ruzie, uit bedreigingen en begint desnoods een procedure tegen het eigen project – alles om de zaak te vertragen. Aan het eind van de regenboog – of liever gezegd: op 1 januari 2010 – wacht immers de pot met goud. Zodra die datum bereikt is, verkopen de Turkse kleermakers ongetwijfeld de bouwgrond, stoppen de verdiende miljoenen (inclusief de al geïncasseerde 2,12 miljoen) in hun koffers en verdwijnen met de noorderzon. En keizer Amsterdam? Die staat weer eens in zijn nakie.

Deze column verscheen op 1 september j.l. in het maandblad Reader's Digest

Inhoud versus charisme bij presidentsverkiezingen

Wie de afgelopen week de Nederlandse verslaggeving over de Democratische Conventie heeft gevolgd, meent wellicht dat het een uitgemaakte zaak is dat Barack Obama de volgende president van de Verenigde Staten wordt. Niets is echter minder waar. Want hoewel Obama begin deze zomer nog ruim aan de leiding ging, is de race inmiddels in een patstelling veranderd (zie voor een overzicht van alle peilingen overigens de uitstekende website www.realclearpolitics.com).

Omaba dreigt het slachtoffer te worden van de oude politieke wetmatigheid dat inhoud het in verkiezingstijd altijd wint van vorm. De jeugdige Obama beschikt ongetwijfeld over veel meer charisma dan zijn bejaarde tegenstander. Maar inhoudelijk heeft McCain hem de afgelopen maanden nadrukkelijk in het defensief gedrongen. Het begon allemaal met de prijsstijgingen op de oliemarkten en in de supermarkten. De Republikeinen, McCain voorop, grepen deze gebeurtenissen aan om hun nieuwe beleidsagenda uit te venten. Bij het bestrijden van de effecten van inflatie pleitten zij vooral voor koopkrachthandhaving door verlenging van de tijdelijke belastingverlagingen van president Bush. Om de olietekorten te bestrijden, riepen ze op de oude moratoria op boren in het olierijke kustgebied en de uitgestrekte wildernis van Alaska op te heffen. Het antwoord van de Democraten bestond uit niet veel meer dan een categorisch afwijzen van alle Republikeinse plannen. Voor de man in de straat (en aan de pomp) leek het zo alsof alleen de Republikeinse kandidaat iets aan zijn problemen wilde doen.

De Georgische crisis werd vervolgens door McCain aangrepen om zijn voornaamste pluspunt ten opzichte van Obama, namelijk zijn grotere internationale ervaring, breed uit te meten. McCain kwam al in de eerste uren van de crisis met een opvallend felle veroordeling van het Russische optreden. De kiezer zag een ervaren politicus die in staat was om in een crisis een heldere koers uit te zetten. Obama daarentegen had bijna een week nodig om tot een duidelijke positiebepaling te komen. Aan het eind van die week vroeg overigens geen enkele journalist meer naar zijn mening, een duidelijk teken dat hij de politieke slag verloren had.

Terwijl McCain hamerde op de inhoud, beperkte Obama zich teveel tot de vorm. Zijn veelbesproken wereldtournee waarbij hij zich door juichende menigten liet fêteren, leek op het eerste oog misschien een succesvolle operatie. Maar omdat bij de ontmoetingen met de verschillende regeringsleiders een officiële agenda ontbrak, maakte de reis uiteindelijk vooral de indruk een opgepoetste pr-stunt te zijn. Zelfs zijn besluit om zijn kandidaatstellingstoespraak niet in de hal van de Democratische Conventie maar in een bomvol sportstadion te houden, lijkt wat dat betreft een strategische vergissing. Het bevestigt immers het vermoeden van de twijfelende kiezers dat Obama meer een politieke rockster dan een serieus politicus is.

Met nog twee maanden te gaan lijkt de rolverdeling duidelijk. Obama heeft het charisma, McCain de issues. Als het zo blijft, zal Obama’s kandidatuur waarschijnlijk als een nachtkaars uitgaan. Hij zal op de een of andere manier McCains inhoudelijke offensief tot staan moeten brengen. Of hem dat in de weinige tijd die hem nog rest ook daadwerkelijk zal lukken, is een open vraag.

Deze column verscheen op 20 augustus j.l. in De Telegraaf

Groot spel op de Kaukasus

In de 19de eeuw vochten Engeland en Rusland een verbeten strijd uit om de controle over de handelsroutes en landmassa’s van Centraal Azië – grofweg het gebied tussen Turkije en China. Dit conflict, dat bekend is geworden als ‘the Great Game’ (‘het Grote Spel’), eindigde uiteindelijk onbeslist. In de loop van de 20ste eeuw slaagde de Sovjet Unie echter erin steeds meer van dit strategisch belangrijke gebied te veroveren. Het keerpunt kwam toen de Russen een vergeefse poging deden het laatst overgebleven onafhankelijk stuk Centraal Azië, Afghanistan, onder controle te krijgen. De nederlaag in Afghanistan leidde uiteindelijk mede tot de val van het Sovjetrijk en het verlies van vrijwel al het Centraal-Aziatische grondgebied. Het is dit gevoelige verlies dat door de Russische premier Vladimir Poetin werd omschreven als “de grootste geopolitieke catastrofe van de 20ste eeuw”.

Na een korte periode van onzekerheid lijkt het erop dat er een nieuw ‘Groot Spel’ ontstaan is, ditmaal met Rusland en de Verenigde Staten als opponenten. Centraal Azië is voor de Amerikanen vooral van belang vanwege de olie en gasvoorraden in de Kaspische Zee en de Islamitische terreurhaarden in Afghanistan en Pakistan. Een derde strategische overweging is dat met de vorming van een gordel van Amerikagezinde staten aan de Russische zuidgrens de geopolitieke ambities van de voormalige vijand kunnen worden ingeperkt. In de jaren rond de eeuwwisseling slaagde Amerika erin om met een een mix van diplomatieke middelen dit doel vrijwel geheel te verwezenlijken.

Naarmate Poetin echter zijn greep op het Kremlin verder wist te verstevigen, begon het nieuwe ‘Grote Spel’ te kantelen. Rusland stookte met succes het vuur van de etnische spanningen in de Oekraïne en Georgië. Poetin gebruikte daarnaast zijn groeiende statuur om dictatoriale regimes in voormalige Sovjetrepublieken te beschermen tegen westerse inmenging. De Amerikaanse strategie verloor zo het momentum dat was gecreëerd door de democratische revoluties van 2003 en 2004. Inmiddels voelt Rusland zich zo sterk dat het zelfs militaire middelen durft in te zetten om zijn machtsaanspraken in Centraal Azië te vergroten. Het Kremlin schatte correct in dat Georgië de Amerikanen geen grootschalig conflict waard zou zijn. Het gokt daarnaast dat westerse politieke verdeeldheid alle pleidooien voor sanctiemaatregelen tegen Moskou bij voorbaat kansloos maakt.

De Amerikanen waren zo gedwongen machteloos toe te zien hoe de belangrijkste democratische bondgenoot in de regio onder de voet werd gelopen. De boodschap aan de voormalige Sovjetstaten die een pro-westerse koers willen varen is duidelijk. Wie de wensen van het Kremlin negeert, loopt het risico hetzelfde lot te treffen als Georgië: gestraft door Rusland, in de steek gelaten door Amerika. Het is deze schade aan de Amerikaanse reputatie die door het Kremlin als het grootste winstpunt van de korte Kaukasische oorlog zal worden gezien. Rusland zal niet snel weer de wereldmacht worden die het in de 20ste eeuw was. Maar in het nieuwe ‘Grote Spel’ in Centraal Azië heeft het laten zien op gelijkwaardige basis de strijd met supermacht Amerika aan te kunnen gaan – en daarbij zelfs af en toe de machtige tegenstander een nederlaag te kunnen toebrengen.

Deze column verscheen op zaterdag 16 augustus j.l. in De Telegraaf