Monday 26 January 2009

De Gouden Greep 2008

We zijn aan het eind van het jaar gekomen en dus is het weer tijd voor de uitreiking van de Gouden Greep, de prijs voor de meest creatieve verspilling van uw belastingcenten in de afgelopen twaalf maanden. Ik moet eerlijk zeggen: de jaargang 2008 was een bijzondere. Politici, ambtenaren en trendvolgers wisten verrassende nieuwe manieren te verzinnen om uw belastinggeld over de balk te smijten. Na een grondig evaluatieproces kwam de jury uiteindelijk tot de volgende top drie:

3: De LEF-gozers van Rijkswaterstaat.

Als u denkt dat ze bij de meeste Haagse ministeries alleen maar bezig zijn met het verzinnen van idiote projecten om uw belastingcenten er doorheen te jagen, dan hebt u het, eh, juist. Toch zijn maar weinig ministeries zo doortastend bij het geld verspillen als Rijkswaterstaat. Maar liefst vijf miljoen Euro werd uitgetrokken voor de bouw van LEF, een ‘future center’ (dit soort dingen klinken immers altijd veel beter in het Engels) waarin ambtenaren ‘effectiever leren denken’. Het gaat allemaal om het ‘faciliteren van het zelfbewustwordingsproces’, aldus projectbegeleider Ton Knoester. New Age gebabbel, zegt u? Nee, hier is iets heel belangrijks aan de hand. “Als je mensen uit een taaie situatie haalt en hun denken en voelen beïnvloedt, kun je een slag slaan in hun werkproces,” aldus Knoester.

Met de hoge kosten van dit esoterische zweefmolenproject had Knoester overigens geen moeite. “Als hier één idee zou ontstaan waar we een paar miljoen kunnen besparen, heeft het LEF zijn waarde ook in financieel opzicht bewezen,” zo legde hij geduldig uit. En als dat niet gebeurt, nou ja, dan bent u die vijf miljoen Euro gewoon kwijt. Maar dan hebben ze bij Rijkswaterstaat wel een hardstikke mooie ruimte vol sensoren, ‘energizers’ en kekke LED-lampjes waarin onze ambtenaren eens even lekker kunnen bijkomen van al dat harde werken. En da’s toch ook wel wat waard, nietwaar?

2. Utrechtse helden

Filmmaker en zelfbenoemde stuntman Didier Chabi kwam een paar jaar geleden op een lumineus idee. Hij wilde kansarme jongeren zelfbewustzijn bijbrengen door ze een opleiding tot stuntman te laten volgen. U kent het wel: lekker hard crossen op een scooter, wat op het achterwiel rijden en daar dan filmpjes van maken. Goed voor het zelfvertrouwen van de randgroepjongeren, en vooral: voor het banksaldo van mijnheer Chabi. De overheidsinstanties buitelden namelijk over elkaar heen in hun haast om dit prachtige project te financieren. Zo kwam er bijvoorbeeld geld van het Europees Sociaal Fonds, van het lokale ROC en van de gemeente Utrecht. In korte tijd haalde Chabi zo meer dan een miljoen Euro aan belastingcenten binnen.

Het project was een overigens overweldigend succes. Nou ja, bewoners in Overvecht klaagden over geluidsoverlast en de politie moest er een keer aan te pas komen om een vechtpartij tussen jongeren en begeleiders op te breken. Maar als het om publiciteit gaat, staat het project zijn mannetje. Neem dit berichtje van een paar maanden geleden: “Scooter-rijder verongelukt na mogelijke stunt”. Een negentienjarige jongen verongelukte toen hij tijdens een stuntrit in het Utrechtse Griftpark op een auto botste. De stunt in kwestie was bedoeld ter opleuking van een videoclip van de lokale rapgroep 3D Entertainment, een groep die voor de ontwikkeling en opnamen van zijn videoclips nauw samenwerkt met, jawel, de bekende stuntman/filmmaker Didier Chabi. Kortom, wij zijn met zijn alleen een miljoen Euro lichter, en Utrecht is een zoon armer. Echt een goed voorbeeld van een geslaagd subsidieproject, vind u ook niet?

1. De gratis geld express

We kennen de Europese Unie natuurlijk allemaal als het Mekka van de belastinggeldverslinders. Waar anders wordt de mededeling dat er in de jaarrekening 11.500 gevallen van financiele onregelmatigheden en vermoedelijke fraude zijn geconstateerd (geschatte kosten: 1,4 miljard Euro) met gejuich begroet? Europees Commissaris Siim Kallas zag er een aanwijzing in dat alles prima in orde is, want, zo legde hij uit, “de geconstateerde stijging van het aantal gevallen wijst erop dat er nu duidelijk beter gecontroleerd wordt.”

In Europa pakken ze de dingen graag groots aan als het om het verspillen van belastinggeld gaat. En dus werd dit jaar een nieuwe spoorlijn geopend tussen de twee vestigingen van het Europees Parlement in Brussel en Straatsburg. Een luxe hogesnelheidstrein bedoeld voor Europarlementsleden, Commissarissen, ambtenaren en assistenten. Kosten: 200 miljoen Euro per jaar, op te brengen door alle Europese belastingbetalers – die overigens zelf niet van de trein gebruik mogen maken; verschil moet er wezen, nietwaar? De media deden weer kleinzerig en noemden het ‘de trein der schande’ en ‘de gratis geld express’. Maar dat is natuurlijk onzin. “Ik sta versteld van de ophef,” verklaarde een woordvoerder van het Europees Parlement. Daar heeft hij groot gelijk in. Zo’n prachtig initiatief verdient het juist om bekroond te worden. Ik hoop dan ook dat u het met me eens bent dat er geen betere winnaar denkbaar is van de Gouden Greep 2008 dan de Europese Unie. Ere wie ere toekomt!

Deze column verscheen op maandag 1 december j.l. in Reader's Digest

Het Europese federale einddoel is allang bereikt

Het besluit van de Europese Unie om een eigen marine-missie te sturen naar de Golf van Aden is interessant niet om wat het kan bijdragen aan de aanpak van de piraterij in die regio maar om wat het zegt over de politieke werkelijkheid in het Europa van vandaag. Als bijdrage aan de beveiliging van de ruim dertigduizend schepen die jaarlijks deze zeestraat doorkruisen stelt een eenheid van tien schepen immers weinig voor. Maar als geboortemoment van een Europese marine is het wel degelijk van grote betekenis. Het is de zoveelste bevestiging van een waarheid die zowel eurofielen als eurosceptici het liefst onuitgesproken laten, namelijk dat wij misschien niet wettelijk maar wel feitelijk leven in een federale Verenigde Staten van Europa.

De discussie over het Verdrag van Lissabon (‘de grondwet’) deed het voorkomen alsof dit document het beginpunt zou vormen van een lang proces dat naar een Europees federaal einddoel moet leiden. Voorstanders van federalisering koesteren de mythe van het nog niet bereikte federale einddoel vooral omdat het hen helpt bij het rechtvaardigen van voorstellen om telkens weer nieuwe bevoegdheden van de lidstaten over te hevelen naar het Europese niveau. Opmerkelijk genoeg zijn eurosceptici al evenzeer geneigd de ‘grondwet als startpunt’ hypothese te onderschrijven. Het doet het immers voorkomen alsof het federale einddoel nog geblokkeerd kan worden. Nu valt het verzet tegen de grondwet op inhoudelijke gronden zonder meer te rechtvaardigen. Maar dat verzet heeftt niets te maken met het tegenhouden van een federaal einddoel. Dat doel is namelijk allang bereikt. Welke andere term past immers bij een unie van lidstaten die behalve over een eigen munteenheid ook over een eigen parlement, een eigen dagelijks bestuur, een eigen rechterlijke macht, een eigen buitenlands beleid, een eigen leger en sinds begin deze maand dus zelfs een eigen marine beschikt? Het feit dat deze instellingen veelal zwak ontwikkeld zijn, doet er niet toe. Ook een zwakke federale staat is een federale staat. Het maakt wat dat betreft zelfs niet uit of de voorgestelde grondwet er wel of niet komt. Er zijn in de geschiedenis voorbeelden genoeg te vinden van staten die zonder grondwet toch uitstekend functioneerden.

Voor het Europa-debat zou het goed zijn als alle partijen de feiten onder ogen zien. Het einddoel is bereikt, de Europese federatie is een feit. Voor de eurosceptici onder u, wiens zorgen ik over het algemeen deel: nee, deze vaststelling maakt u geen eurofiel. Het maakt u wel eurorealist. Dergelijk realisme kan helpen bij het voorkomen van het weglekken van nog meer nationale bevoegdheden. Het federale doel heiligt de middelen immers alleen zolang het nog niet is bereikt. Liever een openlijk benoemde federale staat met beperkte bevoegdheden dan een federale staat in alles behalve naam met steeds verder uitdijende macht. Laat het debat voortaan dus maar gewoon gaan over de vraag hoe de federale Unie de bestaande bevoegdheden in beleidsdaden moet omzetten. Een klassiek links versus rechts debat dus. Het zou de campagne voor de Europese Parlementsverkiezingen van volgend jaar voor de gemiddelde kiezer in ieder geval een stuk interessanter maken.

Deze column verscheen op zaterdag 29 november j.l. in De Telegraaf

Obama gaat Europa vooral geld kosten

De overwinning van de Democratische presidentskandidaat Barack Obama leidde in veel Europese huiskamers tot gejuich. Niet in huize Livestro, overigens. Als commentator ben ik niet geneigd me al te zeer te hechten aan deze of gene Amerikaanse presidentskandidaat. Ik vind bovendien dat het cv van Obama te weinig houvast biedt bij het beoordelen van zijn geschiktheid voor het zwaarste politieke ambt ter wereld. Dat neemt niet weg dat ik wel degelijk de betekenis zie van de verkiezing van de eerste Afrikaans-Amerikaanse president. Het is immers nog geen halve eeuw geleden dat zwarte Amerikanen in sommige staten alleen met gevaar voor eigen leven naar de stembus konden gaan. Obamas uitverkiezing bevestigt de overgang naar een tijdperk waarin burgers inderdaad niet langer op hun huidskleur maar vooral op de inhoud van hun karakter worden beoordeeld.

In de beste Europese traditie ben ik echter geneigd enkele realistische kanttekeningen te plaatsen. Van symboolpolitiek wordt de wereld immers niet veiliger of welvarender. De vraag blijft wat Obamas uitverkiezing eigenlijk voor Europa betekent. Op diplomatiek gebied zullen de Europeanen ongetwijfeld instemmend reageren op de contructievere toonzetting van de nieuwe administratie. Maar achter deze façade van multilateralisme gaan harde politieke berekeningen schuil die Obama hoogstwaarschijnlijk in dezelfde richting zullen sturen als voorgaande administraties.

Obama begrijpt bijvoorbeeld dat hij zich om geopolitieke redenen geen mislukking van het militaire avontuur in Afghanistan kan veroorloven. Maar om binnenlands-politieke redenen kan hij niet het geld vrijmaken dat voor een succesvolle oorlogsvoering noodzakelijk is. Zijn verzoek aan ons zal dus zijn of wij zo vriendelijk willen zijn om zijn plannen in Afghanistan voor hem te financieren. Het Nederlandse kabinet kan zich bijvoorbeeld nu al voorbereiden op een telefoontje van de nieuwe president met de vraag of wij de missie in Oeroezgan niet toch maar met een paar jaar willen verlengen.

In ruil voor eventuele concessies krijgt Europa overigens weinig terug. Europese regeringsleiders krijgen bijvoorbeeld wel de door hen gevraagde sluiting van de gevangenis in Guantanamo Bay, maar dan alleen als wij bereid zijn enkele tientallen van de daar opgesloten extreem gevaarlijke terreurverdachten op te nemen. De nieuwe administratie heeft verder ook duidelijk gemaakt dat het niet overtuigd is van de meerwaarde van het geplande raketschild. Obamas woordvoerder maakte eerder deze week bekend dat wat zijn baas betreft de plannen voor een Europees raketschild nog bepaald niet in beton gegoten waren. Ook dat heeft, behalve met oud ideologisch zeer (het raketschild was een kindje van de in Democratische kringen gehate presidenten Reagan en Bush) vooral te maken met geld. De kosten komen immers vooral voor rekening van de Amerikanen, terwijl de baten uitsluitend aan de Europeanen toevallen. Ook hier kunnen Europese regeringsleiders een verzoek om extra financiële inspanningen verwachten. Als wij inderdaad willen worden beschermd tegen Iraanse middellangeafstandsraketten, dan zullen wij daarvoor moeten betalen.

De hierboven genoemde internationale beleidsvoornemens van Obama hebben één ding gemeen: de politieke winst gaat naar Obama, de rekening naar Europa. Zo bezien is de vraag dus niet zozeer wat Obama voor ons zal betekenen, maar vooral wat wij voor Obama kunnen betekenen.

Deze column verscheen op zaterdag 15 november j.l. in De Telegraaf

John McCain - bij gebrek aan beter (II)

In een eerdere stemverklaring heb ik aangegeven met enige aarzeling voor de Republikeinse presidentskandidaat John McCain te kiezen. Hij was een uitstekende kandidaat op het gebied van internationale zaken, maar hij toonde een teleurstellend gebrek aan begrip van het belang van een vrije markteconomie Hij slaagde er bovendien regelmatig in zijn eigen partij tegen hemzelf in het harnas jaagde. Hij was beter dan de beschikbare alternatieven, maar ik vreesde dat zijn negatieve kwaliteiten hem ernstig zouden belemmeren in zijn streven het Witte Huis te veroveren.

In de maanden die volgden, zijn mijn twijfels over zijn persoon helaas bevestigd. Hij had, mede met dank aan de Russische inval in Georgië, een goede zomer, afgerond met een succesvolle conventie. Toen de campagne eenmaal werkelijk losbarstte, zakte hij echter door het ijs. Al snel openbaarden zich enkele fundamentele problemen die de McCain campagne tot een welhaast onvermijdelijk verlies lijken te hebben gedoemd.

Het eerste probleem is het eerdergenoemde gebrek aan binding met zijn eigen partij. In plaats van zich in de laatste weken op de zwevende kiezers te kunnen richten, moet hij kostbare energie besteden aan het overtuigen van zijn eigen achterban in doorgaans betrouwbaar Republikeinse staten. Het gebrek aan waardering voor de eigen achterban zet hem ook op achterstand als het gaat om fondsenwerving en het opbouwen van een vrijwilligersleger dat op verkiezingsdag kiezers naar de stembus moet brengen. Republikeinse activisten willen blijkbaar geen geld en moeite besteden aan een kandidaat die niet werkelijk een van hen is.

Het tweede probleem is McCains gebrek aan een interessante inhoudelijke agenda. In de cruciale slotfase van de campagne moest hij de kiezers zonder onderscheidende eigen beleidsvoorstellen tegemoet treden. Bij twijfelende kiezers ontstond zo de indruk dat, terwijl de wereld brandde, McCain niet in staat was met oplossingen te komen.

Die indruk werd nog versterkt door zijn weifelende optreden inzake de kredietcrisis en het debat over de zogeheten ‘bailout’. De kiezer zag een politicus die in een crisis van de ene oplossing naar de andere holde, zonder ooit vertrouwen te wekken dat hij wist waar hij mee bezig was. Aan het eind van een twee weken durende impasse was McCain zijn geloofwaardigheid als kandidaat-president volstrekt kwijtgeraakt. Een nek-aan-nek race veranderde op slag in tien procent voorsprong voor Obama.

Dat McCain desondanks nog altijd een kleine kans op het presidentschap maakt, heeft hij aan twee andere politici te danken. De eerste is zijn running mate, gouverneur Sarah Palin. Wie de Nederlandse pers over haar leest, zou nooit denken dat Palin een succesvol politica is met een indrukwekkend curriculum. Ze maakte naam als bestrijder van corruptie in het politiek-industriële oliecomplex in haar staat, onttroonde een zittende gouverneur van haar eigen partij en wist in de eerste twee jaar van haar gouverneurschap meerdere politiek gevoelige wetvoorstellen door het door de Democraten beheerste Alaskaanse Congres te loodsen. Kiezers in haar staat belonen haar hiervoor met welhaast Noord-Koreaans aandoende populariteitscijfers.

Waar McCain niet in slaagde, namelijk de conservatieve achterban enthousiasmeren, deed Palin met speels gemak. Op campagne trok ze een veelvoud van het aantal toeschouwers van McCain zelf. Waar McCain duizende supporters aantrekt, trekt zij tienduizenden doorgaans hyperenthousiaste aanhangers. Aanmeldingen van vrijwilligers voor de McCain-campagne zijn verviervoudigd sinds zij aan het ticket werd toegevoegd. Het Amerikaanse televisiepubliek is al even gefascineerd door haar persoon. Haar debat met Joe Biden was het op een na meest bekeken presidentiële debat uit de geschiedenis. Zelfs in Hollywood, waar men er genoegen in schept om de kleinstedelijke wortels van Palin te bespotten, staan de grote mediaconglomeraten in de rij om de telegenieke politica een contract aan te bieden. Als McCain zelfs maar een deel van het door haar gegenereerde enthousiasme in stemmen om kan zetten, zou hij op 4 november in ieder geval een redelijk resultaat kunnen boeken.

Of misschien zelfs meer dan dat. Zijn tegenstander beging in het zicht van de haven namelijk een blunder door in gesprek met een kiezer op SP-achtige wijze te pleiten voor herverdeling van inkomen. Met deze quasi-socialistische opmerking liep Obamas zorgvuldig gecultiveerde gematigde imago een forse deuk op. McCain had opeens een middel om hem de laatste maand van de campagne stevig in het defensief te drukken.

Obama heeft ook de fout gemaakt de indruk te wekken dat hij denkt de strijd al te hebben gewonnen. In plaats van kiezers in het stemhokje te laten stemmen over de vraag ‘wel of niet nog eens vier jaar Bush/McCain’ dwingt hij kiezers zich uit te spreken over de vraag ‘wel of niet vier jaar Obama’. Mede dankzij zijn herverdelingsblunder zou het antwoord op die laatste vraag voor hem wel eens minder gunstig uit kunnen pakken. Kiezers die naar hem kijken, zien immers een onervaren politicus met verdacht linkse voorkeuren. Sommigen van hen zullen onder het motto ‘Geen Experimenten’ uiteindelijk toch maar voor McCain kiezen.

Dit artikel verscheen op maandag 3 november j.l. in het Financieele Dagblad

Ontwikkelingshulp echt op zijn retour

Sinds mijn voorganger op deze plek, het VVD-Kamerlid Arend Jan Boekestijn, met een goed doorwrocht rapport een bommetje in het kippenhok van de ontwikkelingshulp gooide, is de OS-industrie in last. Een vetrouwelijk PvdA-rapport klaagde onlangs dat het door Boekestijn ontketende debat het ‘draagvlak’ onder een van de ‘kroonjuwelen van de PvdA’ dreigt te ondermijnen. Concrete maatregelen om het tij te keren hadden de auteurs overigens niet, behalve een voorstel om self-made miljardair Joop van den Ende in te schakelen om de pr-oorlog te winnen.

Zelfs een spetterende publiciteitscampagne kan echter niet meer verhullen dat het Nederlandse ontwikkelingshulpbeleid zijn geloofwaardigheid is kwijtgeraakt. Het ‘draagvlak’ is niet aangetast door kritische rapporten als die van Boekestijn, maar door het falen van het ontwikkelingshulpbeleid. Het meest in het oog springende, en voor de reputatie van de OS-industrie veruit het meest schadelijke falen is ontgetwijfeld de graaimentaliteit binnen de professionele hulpsector. Zo incasseerde voormalig PvdA-Kamerlid Thea Fierens als interim-manager van ontwikkelingsorganisatie SNV een maandsalaris van maar liefst 28 duizend Euro per maand. Fierens zit inmiddels in New York, bij de Verenigde Naties. Inderdaad, dezelfde organisatie waar een andere duurbetaalde ontwikkelingshulpwerker, Evelien Herfkens eerder dit jaar negatief in het nieuws kwam vanwege het claimen van een maandelijkse huursubsidie van 7000 dollar, bovenop een salaris van 160 duizend dollar. Overigens opvallend dat het steeds weer PvdA-ers zijn die de ontwikkelingshulpsector negatief in het nieuws brengen met verhalen over zakkenvullersgedrag. Misschien heeft mijn goede vriend en gewaardeerde collega-columnist Derk Jan Eppink (Elsevier) toch gelijk als hij zegt dat het makkelijker is om een hond langs een stapel worsten te leiden dan een sociaal-democraat langs een stapel geld. Hoe dit ook zij, de reputatieschade die zowel de ontwikkelingshulpsector als de PvdA zelf hebben geleden door dit soort incidenten is aanzienlijk.

Belangrijker dan de negatieve publiciteit over misbruik van belastinggelden is het feit dat het bestaande beleid nooit heeft kunnen aantonen daadwerkelijk een duidelijk publiek nut te hebben. Boekestijns rapport laat zien dat het bestaande beleid zonder enig verlies aan kwaliteit zou kunnen worden uitgevoerd met 60 procent van het huidige budget. Met andere woorden, van 40 procent van de huidige uitgaven kunnen we zonder meer stellen dat die volstrekt overbodig zijn. Zelfs van de overgebleven 60 procent is het maar de vraag hoe waardevol de bijdrage eigenlijk is die zij levert aan de ontwikkeling van achtergebleven economieën. De afgelopen decennia is immers duidelijk gebleken dat er een negatieve relatie bestaat tussen de omvang van de ontvangen ontwikkelingshulpgelden en de mate van economische ontwikkeling van een land. Ofwel: hoe meer geld erin wordt gepomt, hoe minder economische ontwikkeling we ervoor terug krijgen. Handel leidt tot ontwikkeling. Hulp stelt ontwikkeling alleen maar uit.

Let wel: dit is geen pleidooi voor het afschaffen van alle vormen van hulp. Noodhulp blijft belangrijk. En op internationaal niveau moet Nederland blijven bijdragen aan het uitroeien van besmettelijke ziekten als malaria, mazelen en HIV/AIDS. Maar dat kan allemaal prima zonder het gebruik van dat pretentieuze woordje ‘ontwikkeling’. Ontwikkelingshulp heeft zijn langste tijd zo langzamerhand echt wel gehad.

Deze column verscheen op zaterdag 1 november j.l. in De Telegraaf

De Peter Pan generatie

Toen ik nog een klein jongetje was, zag ik op een mooie dag de tekenfilm Peter Pan. Wat een geweldig kereltje was dat! Hij kon vliegen, at wat hij lekker vond en vocht stoere gevechten met een gevaarlijk ogende piraat. Zo’n jongetje wilde ik ook worden. Net als Peter Pan nam ik me dan ook voor om nooit volwassen te worden. Tot ik op een dag – uiteraard – gewoon volwassen werd.

Het begint er zo langzamerhand op te lijken dat ik onder mijn generatie een van de weinigen ben. Mijn generatie – de twintigers en dertigers – wordt in de sociologische vakliteratuur wel aangeduid als de ‘Peter Pan generatie’. Peter Pan verwijst daarbij naar het feit dat deze generatie vastbesloten lijkt inderdaad nooit volwassen te worden. Neem bijvoorbeeld hun vreemde gehechtheid aan het ouderlijk huis. In voorgaande generaties was het niet meer dan normaal dat je ernaar streefde om zo snel mogelijk op eigen benen te staan. Een eigen huis was niet altijd meteen beschikbaar, maar was wel de droom van iedere jongere. Ik ben misschien een wat oude dertiger, maar toen ik ging studeren wilde iedere zichzelf respecterende student gewoon op kamers. Nu ligt dat blijkbaar anders. Van de universitaire studenten woont ruim een kwart nog bij papa en mama thuis, van de hbo-studenten zelfs meer dan de helft. Het past binnen een bredere trend. Onder de huidige generatie jongeren tot 23 jaar ligt het aantal thuiswonenden 10 procent hoger dan het geval was bij hun leeftijdsgenoten uit de jaren vijftig. Ruim veertig procent woont nog gewoon thuis. En waarom ook niet? Het eten is immers gratis en de was wordt op magische wijze elke week vanzelf weer schoon.

De levenshouding van de onvolwassen Peter Pan generatie kan worden samengevat in drie simpele woorden: ‘Geen keuzes graag!’ Wie denkt dat de vele zegeningen die de afgelopen decennia over deze generatie zijn uitgestort hen dankbaar zouden stemmen, heeft het dan ook mis. Hoe meer kansen je hebt, hoe meer er immers te kiezen valt. Dit probleem heeft zelfs een naam gekregen: het dertigersdilemma. De Peter Pans hebben het er maar moeilijk mee. Neem Barbara (30), die zo moeilijk kan kiezen dat ze maar liefst drie banen tegelijk heeft: bedrijfsleider van een restaurant, fondsenwerver voor een non-profitorganisatie en medewerker van een galerie. Of ze daarmee de juiste keuze heeft gemaakt? Mjah... “Het blijft knagen. Ik heb toch niet voor niets rechten gestudeerd? Ik denk dat ik meer kan. Misschien moet ik toch kandidaat-notaris worden.” ‘Keuzestress’ noemen de psychologen dat. Volgens onderzoek van de Universiteit van Amsterdam heeft bijna 75 procent van alle hoger opgeleiden tussen 25 en 35 er last van. Gelukkig zijn er inmiddels ook ‘life coaches’ die zich speciaal op deze markt gestort hebben. Met een paar sessies ‘dilemma coaching’ wordt de hoger opgeleide Peter Pan zo over zijn ‘dertigersdip’ heen geholpen.

De slimsten onder de Peter Pans hebben geleerd dat je helemaal niet in theraptie hoeft om je toch lekker te voelen. Het is veel effectiever om je eigen gebrek aan doortastendheid te presenteren als een bewuste keuze. Neem de ‘bewust’ kinderloze dertigers. Klinkt prachtig, totdat je beseft dat deze generatie helemaal nergens ‘bewust’ voor kiest. De enige beslissing die ze nemen, is om niets te besluiten. Dus trouwen ze bijvoorbeeld niet. Het aantal jaarlijks gesloten huwelijken daalde van bijna 90 duizend op een bevolking van 11.4 miljoen in 1960 naar iets meer dan 72 duizend huwelijken op een bevolking van 16.4 miljoen in 2006. Logisch natuurlijk, want trouwen is een buitengewoon bindend besluit. Als het een beetje tegenzit, zit je er immers voor de rest van je leven aan vast. Hetzelfde geldt voor kinderen krijgen. Het aantal geboorten per jaar is dan ook gedaald van bijna 240 duizend in 1960 naar nog geen 180 duizend in 2007. Bewust, natuurlijk.

Nu wil ik uiteraard mijn generatiegenoten niet dwingen om te kiezen. Als ze onvolwassen willen blijven, moeten ze dat zelf weten – al heeft het voor ons allemaal wel vervelende consequenties. Wie moet immers over veertig jaar de pensioenen betalen en de bedpannen legen voor deze besluiteloze generatie, als ze zelf geen kinderen durven te nemen? Wat me wel ergert, is dat het eigenlijk allemaal nep Peter Pans zijn. Peter Pan zelf was een lachebek, een aartsoptimist die niet wilde opgroeien omdat hij nooit wilde ophouden met dromen. De huidige Peter Pan generatie daarentegen blinkt vooral uit in zelfbeklag. Een recent opinieonderzoek onder ‘bewust’ kinderloze dertigers leidde bijvoorbeeld tot een stortvloed van jammerklachten. “Kan ik nou alweer niet in juli weg omdat collega’s met kinderen zo nodig voorgaan?” Of nog erger: “Ouders mogen voor een ziek kind meteen weg. Toen mijn hond gesteriliseerd moest worden, mocht mijn partner [politiekcorrect woord voor ‘vriend’, JL] een vrije dag opnemen.” Zorgverlof voor de hond? Statutair recht op vakantie in juli? Mijn antwoord is simpel. Wordt eerst maar eens volwassen, dan praten we wel verder.

Deze column verscheen op zaterdag 1 november j.l. in Reader's Digest

Solidaiteit Europa op de proef gesteld

Hoewel de West-Europese banksector voorlopig gered lijkt, zou het voorbarig zijn te stellen dat de kredietcrisis definitief voorbij is. De nasleep van de crisis zou namelijk wel eens voor grote problemen kunnen gaan zorgen. Zo dreigt allereerst het gevaar van een langdurige recessie in West-Europa. De economische activiteit in de Eurozone nam het afgelopen kwartaal al met 0,2 procent af. Nog een kwartaal van negatieve groei en de recessie is een feit. De Finse minister van Financiën Jyrki Katainen stelde onlangs dat hij “niet zeker weet hoe lang de Europese recessie zal duren, maar het zou wel eens twee of drie jaar kunnen zijn.”

Een tweede probleem dient zich aan in Oost-Europa. De West-Europese kredietcrisis bedreigt daar namelijk de stabiliteit van het hele kredietsysteem. De kern van het probleem is dat Oost-Europa vrijwel volledig afhankelijk is van West-Europees krediet. Niet alleen is de financiële sector in veel Oost-Europese landen nagenoeg volledig in West-Europese handen, de kapitaalbalans (het verschil tussen kapitaalimport en export) is ook nadrukkelijk negatief door de import van West-Europees krediet. De groei van private commerciële leningen, die in Bulgarije en Roemenië meer dan 50 procent per jaar bedraagt, wordt bijvoorbeeld volledig gefinancierd met West-Europees geld.

Het Oost-Europese kredietwezen wordt van meerdere kanten bedreigd. Eén mogelijk probleem is de val van een van de West-Europese banken die het Oost-Europese kredietwezen financieren. Zo’n faillisement zou in West-Europa niet meer dan een schokgolfje teweegbrengen. In Oost-Europa daarentegen zou het gelijk staan aan een enorme economische aardbeving. Zelfs als dit niet gebeurt, zijn de gevaren voor de Oost-Europese economieën nog niet geweken. De betrokken West-Europese banken zouden immers ook kunnen besluiten het in Oost-Europa geïnvesteerde kapitaal terug te halen, of in ieder geval geen extra kapitaal meer beschikbaar te stellen. In beide gevallen zouden Oost-Europese landen worden gedwongen tot een plotselinge, grote aanpassing van hun kapitaalbalans.

Tot wat voor dramatische taferelen dat kan leiden, hebben we in de late jaren negentig gezien. Een vrije val van de Thaise munteenheid, de Baht, leidde tot de Aziatische financiële crisis van 1997, waarin landen als Zuid-Korea en Maleisië gedwongen werden grote tekorten op hun kapitaalbalans op heel korte termijn af te bouwen, met als gevolg een diepe recessie. De Aziatische crisis van 1997 leidde tot de Russische Roebelcrisis van 1998 en – uiteindelijk – tot de val van het grote Amerikaanse hedgefonds Long-Term Capital Management.

West-Europa kan het zich onder de huidige omstandigheden niet veroorloven om uit te vinden welke economieën of financiële instellingen elders in de wereld ten onder zouden gaan aan de gevolgen van een financiële aardbeving in Oost-Europa. De Eurozone heeft geen andere keuze dan de Oost-Europese regeringen financieel te ondersteunen in hun strijd tegen de naschokken van de kredietcrisis. Dergelijke overdrachtsbetalingen zijn onder normale omstandigheden al weinig populair bij West-Europese kiezers. Het feit dat zij voor deze steunoperatie worden gevraagd te betalen op het moment dat zij zelf hun baan en hun spaargelden dreigen te verliezen, zal het enthousiasme er bepaald niet groter op maken. De Europese solidariteit zou de komende maanden dan ook wel eens zwaar op de proef gesteld kunnen worden.

Deze column verscheen op zaterdag 25 oktober j.l. in De Telegraaf

Lessen uit Canada

Het lot van de Canadezen is om altijd in de schaduw te leven van hun grotere, machtigere zuiderburen. Het was dus niet meer dan logisch dat de Canadese federale verkiezingen van afgelopen dinsdag aan het zicht onttrokken waren door berichtgeving over de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Dat is een spijtige zaak, want de Nederlandse politieke klasse heeft genoeg te leren van de Canadese ervaring.

Canada is namelijk het geboorteland van de Nieuwe Politiek. Halverwege de jaren tachtig kwamen partijloze activisten en ontevreden leden van de centrumrechtse Progressive Conservatives bijeen om te vergaderen over mogelijkheden om het verstarde partijsysteem te doorbreken. Uit dat initiatief werd uiteindelijk de Reform Party geboren. Reform maakte dezelfde strategische fouten als de LPF in ons land door niet expliciet voor rechts te kiezen en door al bij voorbaat een grens te stellen aan de levensvatbaarheid van de eigen beweging. Men wilde de zaak eens goed opschudden, de eigen prioriteiten verwezenlijken (vooral staatsrechtelijke hervorming) en er vervolgens weer mee ophouden. In de korte tijd dat de partij bestond, zou de Reform Party wel een dramatisch effect hebben op de politieke verhoudingen in het land. De Progressive Conservatives wisten zich geen houding te geven ten opzichte van de Nieuwe Politiek, met fatale gevolgen. In de federale verkiezingen van 1993 werd de PC vrijwel geheel van de kaart geveegd. Van de 169 parlementszetels bleven er slechts twee (!) over – de meest dramatische verkiezingsuitslag uit de recente Westerse politieke geschiedenis.

De populistische revolte had op korte termijn vooral tot rokende rechtse puinhopen geleid. De linkse Liberal Party (de Canadese PvdA), al sinds mensenheugnis dominant in Canada, leek zich te mogen opmaken voor een volgende eeuw van politieke dominantie. Dat het uiteindelijk in het eerste decennium van de nieuwe eeuw anders is gelopen, is vooral te danken aan Stephen Harper, de leider van de nieuw opgerichte Conservative Party of Canada en nu voor de tweede keer op rij de premier van een centrumrechts minderheidskabinet. Onder zijn leiding voert de CPC, geboren uit een fusie van de restanten van de PC en Reform, campagne met een mengeling van traditionele rechtse standpunten (lagere belastingen, sterke defensie) en nieuwe electorale strategieën die de partij in staat stellen in te breken in het grootstedelijke electoraat dat voorheen traditioneel links stemde. Het is in het stemhokje nu al voor de tweede keer op rij een winnende formule gebleken.

Na afgelopen dinsdag is het niet rechts maar links dat voor een groot probleem staat. De linkse aanhang is versplinterd over drie partijen, die samen geen vuist weten te maken tegen het rechtse minderheidskabinet. De Liberals zijn net als de PvdA een partij in verval. De Groenen zijn net als hier te klein om een factor van belang te zijn. En de NDP, een soort fusie van SP en ChristenUnie, is niet sterk genoeg om de leiding over te nemen. De nabije toekomst lijkt dan ook een van rechtse minderheidskabinetten.

Rechtse versplintering gevolgd door nieuwe rechtse blokvorming. Linkse verdeeldheid. En uiteindelijk rechtse minderheidskabinetten. Zoals gezegd, voor onze Haagse politieke klasse geeft de Canadese praktijk volop stof tot nadenken.

Deze column verscheen op zaterdag 18 oktober j.l. in De Telegraaf