Saturday 18 April 2009

Sombere berichten

Zes maanden na de bancaire reddingsoperaties die de wereld geruime tijd deden leven tussen hoop en vrees, klinken er twee verschillende geluiden in het debat over het verdere verloop van de economische crisis. Het ene kamp richt zich vooral op de korte termijn. Op basis van de enigszins herstelde aandelenkoersen komt men tot de conclusie dat we het ergste alweer achter de rug hebben. Onze eigen minister van Financien, Wouter Bos, deed daar bijvoorbeeld aan mee toe hij tijdens de recente G20 top in Londen verklaarde “voorzichtig optimistisch” te zijn over de kans op snel economisch herstel.

Het andere kamp is een stuk pessimistischer. In dit gezelschap vinden we vooral de centrale banken. De Spaanse Centrale Bank had deze week bijvoorbeeld een sombere boodschap voor de Spaanse politieke klasse. Er zou geen ruimte meer zijn voor aanvullende bestedingsprogramma’s om de economie er bovenop te helpen. Ofwel: het geld is op. Het volgde op een eerdere gelijksoortige uitspraak van de gouverneur van de Britse Centrale Bank, Mervyn King. Die wees een paar weken geleden al op de omvangrijke begrotingstekorten van de Britse overheid en waarschuwde dat “ce fiscale positie van het Verenigd Koninkrijk nu niet zo is dat we kunnen zeggen: ‘Kom, waarom gaan we niet nog eens een ronde van stimuleringsprogramma’s uitvoeren’.” Onze eigen Centrale Bank zegt (nog?) niets over de oplopende begrotingstekorten. Bij monde van directeur Nout Wellink waarschuwde de Bank onlangs wel dat we moeten waken voor misplaatst korte-termijn optimisme. Wellink wees vooral op de stijgende werkloosheid, volgens hem ‘het grootste probleem van de huidige crisis’.

Ik ben geneigd de pessimisten vooralsnog gelijk te geven. Natuurlijk, de huidige opleving op de aandelenmarkten is zonder meer prettig. Maar op langere termijn blijven dezelfde fundamentele problemen bestaan. De wereldhandel is bijvoorbeeld totaal ingezakt en zal dit jaar waarschijnlijk met ongeveer 9 procent krimpen. En ondanks de duizenden miljarden dollars extra die de Amerikaanse Federal Reserve in omloop heeft gebracht, werd deze week bekend dat het prijspeil in dat land toch is gedaald. Daarmee zijn verdere interventies onvermijdelijk geworden. Deflatie toestaan zou immers rampzalige gevolgen kunnen hebben. Consumenten gaan bestedingen uitstellen omdat de prijzen volgende maand nog aantrekkelijker zijn dan die van vandaag. En omdat schulden anders dan inkomens niet mee krimpen, zullen veel mensen in betalingsproblemen komen. Nog een ronde van betalingsproblemen kan de wereldeconomie zich momenteel echt even niet veroorloven. Vandaar dus de enorme wereldwijde, gecoördineerde kredietinjecties van de afgelopen zes maanden. Het nadeel van deze kredietinjecties is echter dat ze op zeker moment weer uit de geldstroom weggepompt moeten worden, omdat anders onvermijdelijk hollende inflatie gaat optreden. Net op het moment dat de wereldeconomie weer aantrekt (tweede helft volgend jaar, als het meezit), zullen de centrale banken dus aan de noodrem moeten trekken. Zo zwalkt de wereldeconomie onvermijdelijk van recessie via tijdelijk herstel naar een volgende recessie.

Ik wou dat ik het leuker kon maken, maar de feiten zijn wat ze zijn. Het herstel van vandaag zal maar van korte duur zijn. Geniet er dus maar van, zolang het nog kan.

Deze column verscheen op 18 april 2009 in De Telegraaf

Friday 10 April 2009

Socialisme met een christelijk sausje

Dit essay schreef ik een paar jaar geleden in opdracht van HP/De Tijd. Het werd uiteindelijk niet gepubliceerd (door omstandigheden wist ik er pas ruim na de deadline de laatste hand aan te leggen), maar vanwege een discussie over hetzelfde onderwerp op De Dagelijkse Standaard heb ik besloten het vandaag alsnog op dit blog te zetten.


Tijdens de verkiezingscampagne van 1986 werd er serieus rekening mee gehouden dat het zittende kabinet van CDA en VVD zijn parlementaire meerderheid zou gaan verliezen. Hier en daar werd geopperd dat er misschien toch een mogelijkheid zou zijn om de coalitie in het zadel te houden, namelijk door haar te verbreden met de kleine rechtse partijen SGP, GPV en RPF. PvdA-voorman Joop den Uyl boorde deze plannen uiteindelijk nog voor het eind van de campagne op effectieve wijze de grond in. De gevallen gereformeerde Den Uyl sprak smalend over een “Staphorster variant”, daarmee suggererend dat Nederland met het aantreden van een dergelijke coalitie zou worden teruggebracht naar het tijdperk van boerenkarren en domineesdictatuur.

Twintig jaar later heeft niemand het nog over Staphorst. Dat heeft ongetwijfeld voor een deel te maken met het feit dat de electorale en ideologische verschillen tussen links en rechts inmiddels zo klein zijn geworden dat om iedere stem wordt gevochten, zelfs die van de kiezers van de kleine Christelijke partijen. Zo mogen we het meemaken dat VVD-leider Rutte opbiecht dat hij iedere avond voor het slapen gaan een gebedje prevelt en dat de voormalig Maoïstische SP de voormalige jezuïet Huub Oosterhuis uitnodigt om het partijcongres te komen toespreken over het belang van typisch christelijke waarden als sociale gerechtigheid en hogere overheidsuitgaven voor zorg en onderwijs. Dat laatste heeft natuurlijk meer met de agenda van de SP dan met het Christelijk geloof te maken, maar de boodschap is duidelijk: ook bij de SP zijn Christenen welkom, wat heet, Oosterhuis mag er zelfs als lijstduwer optreden.

De belangrijkste reden voor het ontbreken van een anti-Staphorst sentiment is echter dat de kleine Christelijke partijen in Den Haag allang niet meer melaats zijn. Anders dan de vele splinterpartijtjes worden ze in het debat volkomen serieus genomen. In 2003 mochten ze zelfs aanschuiven bij informateur Donner, ook al was feitelijk al bij voorbaat bekend dat de voorkeur van zowel VVD als CDA uitging naar D66. De gesprekken maakten echter wel duidelijk dat klein Christelijk inmiddels gewoon meeteelt in de coalitieberekeningen.

Dat geldt dan vooral voor de ChristenUnie. Die partij timmert ook in andere opzichten behoorlijk aan de weg. Met de voormalige Yorin (tegenwoordig EO) presentator Arie Boomsma als campagneleider en de mediagenieke André Rouvoet als boegbeeld heeft men in één keer het gat naar de 21ste eeuw weten te dichten. Op http://www.stemrou.nl/ wordt de jeugdige kiezer zelfs met een lekker rapdeuntje opgeroepen op de grote leider te stemmen: “Als je wilt dat je stem gehoord wordt, als je verlangt naar een eerlijk antwoord, stem Rou, stem Rou!” De campagne lijkt twee verschillende doelen te dienen. In de eerste plaats wordt ook de niet-christelijke kiezer opgeroepen serieus te overwegen zijn stem aan de ChristenUnie te geven. Daarnaast moet de moderne aanpak helpen duidelijk maken dat de Christelijke fusiepartij Staphorst ontgroeid is en klaar is voor het grote werk. Rouvoet wil meeregeren, en hij steekt dat niet onder stoelen of banken: “Er zijn maar weinig partijen als wij die - als derde deelnemer - een toekomstige coalitie een stabiele basis kunnen geven in het parlement.” In gedachten heeft hij zijn partij dan ook al een sleutelrol toebedeeld bij de komende formatiebesprekingen.

Deze openhartigheid over het verlangen naar het pluche leidde tot opvallend stevige reacties ter rechterzijde. CDA-bewindsman Joop Wijn sprak smalend over ‘Rooie Rouvoet’. VVD-leider Mark Rutte waarschuwde dat hij geen been zag in een coalitie met de ChristenUnie omdat die partij volgens hem “veel te links” is. Nu wil deze rechtse kritiek op zich nog niet zeggen dat de Staphorster variant ook ditmaal weer voortijdig van tafel zal verdwijnen. Dit zijn immers verkiezingstijden, en in zulke omstandigheden moet men zich nu eenmaal omwille van het electorale gewin af en toe wat duidelijker uitdrukken dan strikt gesproken rechtvaardig is. Toch is er wel degelijk reden voor Rouvoet zich deze woorden aan te trekken.

De afgelopen jaren is de ChristenUnie onder zijn leiding immers ontegenzeggelijk in links vaarwater beland. Het maakt zijn partij nu niet meteen een voor de hand liggende coalitiepartner voor de zittende minderheidsregering van CDA en VVD. Zelf wil hij dat overigens absoluut niet accepteren: “Wie de moeite zou nemen om het stemgedrag van pakweg de laatste vijf jaar te analyseren, zou constateren dat de bewogenheid met degenen die het zonder een helpende hand niet redden (asielzoekers, sociaal kwetsbaren, chronisch zieken en gehandicapten) en de zorg voor Gods schepping voor de ChristenUnie altijd belangrijke aandachtspunten zijn geweest.” (André Rouvoet, ‘Verlinksing ChristenUnie is slechts schijn’, Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2004). Maar zo gemakkelijk komt hij er toch niet mee weg. Onderzoek naar het parlementaire stemgedrag van de nieuwe fusiepartij, bijvoorbeeld door het Reformatorisch Dagblad in 2004, laat duidelijk zien dat de ChristenUnie op het gebied van asielbeleid, sociaal-economische zaken en milieu vrijwel altijd met de linkse oppositie meestemt. Sinds 2004 heeft de partij zich vooral op het gebied van immigratie en uitzettingsbeleid nadrukkelijk geprofileerd als een progressieve criticaster van het regeringsbeleid. Het absolute dieptepunt wat dat betreft de recente vergelijking door het ChristenUnie kamerlid Tineke Huizinga van uitzettingen van uitgeprocedeerde asielzoekers met jodentransporten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Rouvoets keuze voor “de laatste vijf jaar” als ijkpunt was overigens niet geheel toevallig. De ChristenUnie van nu onder André Rouvoet wijkt inderdaad weinig af van de RPF van het begin van dit decennium onder de toenmalige leider Leen van Dijke. Maar een vergelijking op langere termijn geeft een heel ander beeld te zien. De voorgeschiedenis van de RPF vangt aan met de oprichting in 1966 van het Nationaal Evangelisch Verbond. Deze club, die bestond uit ontevreden leden van ARP en CHU, maakte zich zorgen over de toenemende verlinksing (vooral binnen de ARP) en de verwatering van het Christelijke gedachtegoed binnen beide partijen. Aanvankelijk vond zij onderdak bij het GPV, maar voorstellen voor een fusie van beide organisaties werden door de GPV-achterban in 1972 om religieus-doctrinaire redenen afgewezen. De NEV ging op zoek naar een ander politiek platform. Die zoektocht leidde in 1975 tot de oprichting van de Reformatorische Politieke Federatie (RPF), een samenwerkingsverband van de NEV met afsplitsingen van behoudende leden van zowel ARP als ARP-jongeren.

Vanaf het moment dat de nieuwe partij in 1981 haar debuut maakte in de Kamer, werd zij door politieke commentatoren steevast bij de beide andere kleine christelijke partijen, GPV en SGP, ingedeeld. ‘Klein rechts’, zoals het destijds werd genoemd, onderscheidde zich vooral door pleidooien voor een sterke defensiemacht, uitgesproken anticommunisme en onvoorwaardelijke steun aan het Koningshuis – zaken waarmee men ter linkerzijde bepaald geen vrienden maakte. Wanneer het ging om sociaal-economische zaken, bleek de partij echter ook op dat moment al een streepje links van het midden te zitten. Dat gold in nog sterkere mate voor de GPV, die van oudsher vanuit het besef van een van God gegeven ‘cultuuropdracht’ voor de overheid een belangrijke rol weggelegd zag bij het bewaken van scheppingsorde en samenleving.

Het feit dat beide partijen in de jaren tachtig ondanks deze linkse economische en ecologische standpunten toch steevast met de term ‘klein rechts’ werden aangeduid, had vooral te maken met het feit dat men in het voor dat decennium allesbepalende debat – het Koude Oorlog debat over kruisraketten en communisme – steevast voor de rechtse muziek uitloopt. De val van de Muur leidde overigens niet onmiddellijk tot een ideologische herpositionering. Ook in de jaren negentig vonden beide partijen zich opnieuw gevangen in een debat waarin men geen andere keuze had dan stelling te nemen tegen progressieve opvattingen. Vooral onder Paars II werd het politieke debat gedomineerd door de links-liberale heilige drie-eenheid van Abortus, Homohuwelijk en Euthanasie. RPF en GPV bleven stokstijf in de beginselen staan en werden om die reden door de linkse partijen als reactionaire rechtse krachten afgeserveerd. Een stevige uitspraak over het zondige karakter van de homoseksuele daad kwam de nieuwe leider van de RPF, de Zeeuwse timmerman Leen van Dijke, zelfs op een heuse aanklacht door een aantal linkse actiegroepen te staan, een aanklacht die uiteindelijk in 1999 door de Hoge Raad werd verworpen.

Deze linkse hetze tegen zijn persoon weerhield Van Dijke er echter niet van met grote inzet te werken aan een ideologische ommezwaai van zijn partij in linkse richting. Dit gebeurde overigens niet zozeer door het ontwikkelen van nieuwe beleidsideeën als wel door het benadrukken van wat progressief was binnen het bestaande pakket van standpunten. Daarnaast verwierp hij ook luidruchtig het etiket ‘klein rechts’. Zo verklaarde hij tegenover NRC Handelsblad: “Laat niemand ooit nog de christelijke partijen RPF en GPV gemakzuchtig bestempelen als 'klein rechts'. Ik vind dat een belediging. De term rechts wordt al gauw geassocieerd met Janmaat en daar willen wij natuurlijk niets mee te maken hebben. En op de sociaal-economische balans valt rechts samen met conservatief-liberaal. Dat zijn we ook volstrekt niet. Christelijk-sociaal, dat zijn we.” (NRC, 22 oktober 1999)

In zijn zoektocht naar standpunten waarmee hij zijn voorkeur voor links kon rechtvaardigen, kwam Van Dijke uiteindelijk terecht bij sociaal-economische onderwerpen. Geen enkel links beleidsidee werd daarbij van tevoren besmet verklaard. Zo werd bijvoorbeeld gepleit voor een nadrukkelijke verhoging van het budget voor ontwikkelingshulp en werd zelfs voorzichtig een links stokpaardje uit de jaren zeventig bereden: de zogeheten ‘nul-groei’ optie, een pleidooi voor ecologisch behoud in plaats van economische groei. Voortdurend benadrukte Van Dijke daarbij het belang van ‘christelijk-sociale politiek’ en ‘de overheid als zwaard voor de zwakken’.

Overigens: de beeldspraak van de overheid als zwaard dat de zwakken in de samenleving (en daarbuiten) moet beschermen wordt door progressieve christelijke politici veelvuldig gebruikt. Het heeft in die kringen welhaast de kracht van een Bijbelse openbaring. Maar wie zijn Heilige Schrift kent, weet dat het hier helemaal niet om een Bijbelcitaat gaat. Het lijkt vooral een buitengewoon creatieve interpretatie van het oudtestamentische beeld van God als zwaard voor de zwakke en/of de gelovige. Progressieve christenen vervangen God door de overheid om zo hun voorkeur voor staatsbemoeienis op tal van maatschappelijke terreinen te rechtvaardigen. Dat moge electoraal een handige zet zijn, met Christelijke politiek heeft het niets te maken. Maar dit terzijde.

Als retorisch middel hielp de beeldspraak van het zwaard wel om de electorale ommezwaai aan de eigen achterban te verkopen. Dat laatste was trouwens bepaald geen sinecure. De inmiddels op gang gekomen fusiebesprekingen met de GPV leken vast te lopen op de vrees van de rechtse achterban van die partij voor een samenwerkingsverband waarbij modieuze linkse standpunten belangrijker zouden worden dan de oude Christelijke uitgangspunten. “Vrees niet, het wordt zeker geen socialisme met een Christelijk sausje,” zo probeerde Van Dijke uiteindelijk de zaak te sussen.

De logica waarop de fusie was gebaseerd, was die van een eenvoudige rekensom. De drie zetels van de RPF plus de twee zetels van de GPV plus eventuele extra stemmen van kiezers die in de nieuwe fusiepartij een attractief alternatief voor het CDA zouden zien, moesten de ChristenUnie in één keer tot een serieuze gesprekspartner voor de gevestigde orde maken. Met vijf of meer zetels zou de partij op termijn misschien zelfs D66 kunnen vervangen als ‘coalitiemaker’. De peilingen leken de berekeningen te staven. Ze voorspelden een winst van één of zelfs twee zetels. Op 15 mei 2002 volgde echter de ontgoocheling. Wat een triomf had moeten worden, liep uit op een deceptie. Drie plus twee bleek uiteindelijk maar vier zetels waard te zijn. Het betekende meteen het einde van Kars Veling, de man die door de GPV als lijsttrekker naar voren was geschoven om Leen van Dijke af te remmen. In januari 2003 bleek dat het allemaal nog erger kon. De partij verloor nog een zetel, en viel terug naar drie. Het was een harde klap, vooral voor Van Dijke. Hij moest door de tegenvallende verkiezingsresultaten van 2003 uiteindelijk zelfs zijn zetel afstaan aan Tineke Huizinga. Socialisme met een Christelijk sausje bleek dus bepaald niet aan te slaan bij de eigen achterban en andere kiezers werden er evenmin door aangetrokken.

De afgelopen decennia overziend heeft Rouvoet misschien wel gelijk als hij opmerkt dat de verlinksing van zijn partij voor een belangrijk deel een kwestie van perceptie is: “Wie zelf in een bepaalde richting opschuift, ziet de afstand tot diegenen die hun positie vasthouden groter worden.” (Rouvoet in: Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2004) De politieke opvattingen van de ChristenUnie in dit decennium wijken feitelijk weinig af van die van RPF en GPV in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Toen stond men in de allesbepalende debatten echter tegenover links, nu staat men in de debatten over sociaal-economische zaken en immigratie naast links. De tijden veranderen, de kleine Christelijke partijen blijven zichzelf. Toch is daarmee niet alles gezegd. De toonzetting en het stemgedrag in de Kamer wekken namelijk de indruk dat men enthousiaster is over de huidige samenwerking met links dan men destijds was over de samenwerking met rechts. In het oppositievoeren tegen de huidige coalitie heeft men daarbij soms uit het oog verloren dat men na de verkiezingen misschien met dezelfde partijen aan tafel moet gaan zitten. Het feit dat men tot driemaal toe een linkse motie van wantrouwen tegen minister Verdonk heeft gesteund, kan onmogelijk bijdragen aan een prettige verstandhouding met de beoogde coalitiepartners.

Het is daarnaast de vraag wat Rouvoet opschiet met het hierboven genoemde gelijk. Het geeft hoogstens aan dat, terwijl het politieke centrum in Nederland de afgelopen jaren naar rechts is opgeschoven, zijn partij op links is blijven hangen. De ChristenUnie was opgericht om het contact met de politieke werkelijkheid te vinden, maar de afgelopen jaren is die kloof alleen maar groter geworden. Zulke ontwikkelingen blijven in de politiek nooit zonder gevolgen. Daar zal Rouvoet de komende maanden nog wel eens achter kunnen komen. Mocht de uitslag zich namelijk daartoe lenen (73 tot 75 zetels voor de huidige coalitie), dan zouden CDA en VVD wel eens de voorkeur kunnen geven aan een minderheidskabinet met gedoogsteun van de veel constructievere SGP boven een meerderheidscoalitie met de in het eigen gelijk vastgevroren ChristenUnie. Ondanks alle ogenschijnlijke vooruitgang zal het project ‘ChristenUnie’ dan opnieuw terug naar de tekentafel moeten. Waarbij het een open vraag is of het, na de tegenslagen van 2002 en 2003, nog wel in staat is opnieuw een dergelijk debacle te verwerken.

Saturday 21 March 2009

Nicaragua, het volgende Venezuela?

Hugo Chavez, die zichzelf onlangs middels een dubieus referendum de bevoegdheid heeft gegeven om ‘gekozen’ dictator voor het leven te worden, leidt een steeds omvangrijker blok Zuid-Amerikaanse landen verenigd rond thema’s als anti-Amerikanisme en economisch socialisme. In dit kamp vinden we behalve de Cubaanse Castro-clan en de Boliviaanse populist Evo Morales ook een oude bekende uit de nadagen van de Koude Oorlog: de Nicaraguaanse president Daniel Ortega.
In de vroege jaren tachtig was Nicaragua het troetelkindje van links Nederland. Onder leiding van Comandante Ortega en zijn Sandinistische brigades werd daar immers het revolutionaire socialisme in praktijk gebracht. Links Nederland ging massaal aan de Nicaraguakoffie, uit solidariteit met het kleine landje dat dapper weerstand bleef bieden tegen de door president Reagan geleide Grote Satan Amerika. De droom werd wreed verstoord toen Ortega in 1990 tijdens de eerste vrije verkiezingen onverwacht werd verslagen door oppositieleider Violeta Chamorro. Ortegas revolutionaire loopbaan leek voorbij, totdat een nieuwe generatie Nicaraguaanse kiezers diezelfde loopbaan begin 2007 pardoes een nieuw leven inblies door hem tot president te kiezen.
Sindsdien is gebleken dat Ortega misschien wel zijn haren maar niet zijn revolutionaire streken heeft verloren. Na een onopvallende start begint hij de touwtjes steeds strakker aan te halen. De vorig jaar gehouden gemeenteraadsverkiezingen werden op grote schaal gemanipuleerd om de ‘juiste’ uitslag te garanderen. Het Knights Centre for Journalism in the Americas berichtte eind vorige maand dat Ortegas regering daarnaast ook op allerlei manieren de persvrijheid in het land heeft ondermijnd. En vorige week verklaarde Ortega in navolging van zijn revolutionaire vriend Hugo Chavez dat ook hij best president voor het leven zou willen worden. Als daarvoor de constitutionele bepaling die het een zittende president onmogelijk maakt om meer dan een termijn te dienen moet worden geschrapt, dan moet dat maar – ‘als het volk het wil’ uiteraard.
In Washington en Brussel begint men zich zo langzamerhand grote zorgen te maken over de ontwikkelingen in het land. In de nasleep van de omstreden gemeenteraadsverkiezingen van vorig jaar besloten zowel de VS als de EU ontwikkelingshulpbetalingen aan het land voorlopig op te schorten. Eind vorige week stelde Washington Managua daarbij een ultimatum: erken de gepleegde verkiezingsfraude en pas de uitslagen daarop aan, of riskeer definitieve bevriezing van de hulpgelden.
De vraag is nu wat Den Haag gaat doen. Ons land geeft per jaar ruim 25 miljoen Euro aan Nicaragua voor ontwikkelingshulpprojecten en begrotingssteun. Die begrotingssteun werd al gehalveerd na afloop van de omstreden gemeenteraadsverkiezingen (overigens sowieso merkwaardig dat een kabinet dat zijn eigen begroting niet eens op orde heeft begrotingssteun betaalt aan andere landen, maar vooruit). Sinds die maatregel werd genomen is de situatie in het land er bepaald niet beter op geworden. Tijd dus voor Koenders om het goede voorbeeld van Washington en Brussel te volgen. Hij zal toch immers niet de geschiedenisboekjes in willen gaan als een soort tovernaarsleerling van zijn beroemde/beruchte voorganger Jan Pronk – altijd bereid een dictatoriaal regime met Nederlands belastinggeld te steunen, zolang de dictator in kwestie maar socialistische idealen bleef propageren?

Deze column verscheen op zaterdag 21 maart 2009 in De Telegraaf

Saturday 7 March 2009

De gefaalde staat Pakistan

De aanslag eerder deze week op de spelersbus van het nationale cricketteam van Sri Lanka is de zoveelste aanwijzing dat er iets rots is in de staat Pakistan. Dat deze aanslag kon plaatsvinden, is overigens niet het probleem – men kan immers niet elk denkbaar object tegen terreuraanslagen beveiligen. Maar het feit dat een dozijn terroristen op klaarlichte dag midden in een grote stad als Lahore een aanslag plegen om vervolgens zonder problemen aan de politie te ontsnappen, suggereert dat het centraal gezag in Islamabad, waar president Asif Zardari hof houdt, zijn greep op de openbare orde in het land aan het verliezen is. Zo’n mysterieuze verdwijntruc van twaalf zwaarbewapende mannen werkt immers alleen als ofwel de lokale bevolking, ofwel de lokale politiemacht bereid is aan die truc mee te werken.

Het centraal gezag in Islamabad is de controle over grote delen van de buitengewesten kwijtgeraakt. Het Pakistaanse deel van Kashmir is al decennia lang een broeinest van allerlei jihadbewegingen. Het probleem werd nog verergerd doordat de beruchte Pakistaanse veiligheidsdienst ISI de groei van dergelijke bewegingen actief aanmoedigde. Het doel was deze groeperingen in te zetten bij het plegen van aanslagen in het Indiase deel van de Kashmir. Maar zoals een reeks van aanslagen de afgelopen jaren heeft laten zien, zijn deze bewegingen in toenemende mate bereid de hand die hen heeft gevoed te bijten. Het gewelddadige potentieel van dit grensconflict (de beide landen vochten al tweemaal een oorlog om de ultieme controle over het gebied) verleidde toenmalig president Bill Clinton in de jaren negentig tot de uitspraak dat Kashmir ‘de meest gevaarlijke plek op aarde is’.

De afgelopen jaren is het lijstje van niet langer onder controle van Islamabad staande provincies alleen maar gegroeid. In 2007 sloot de toenmalige president Pervez Musharraf een akkoord met opstandelingen in de westelijke grensstaat Waziristan. Een Taliban-achtige beweging vestigde er vervolgens de Islamitische Emiraten van Waziristan, een de facto onafhankelijke terreurstaat. Begin dit jaar volgde een vergelijkbaar akkoord met de Taliban zelf in de noord-westelijke Swat vallei. De situatie in de zuid-westelijke grensprovincie Baloechistan is niet veel beter. Ook hier hebben de Taliban een stevige greep op de lokale bevolking, niet in de laatste plaats dankzij het wijdverspreide netwerk van madrassas waarin de lokale jeugd de Taliban’s eigen extreme interpretatie van de Koran wordt bijgebracht.

De Taliban gebruiken de grensprovincies behalve als recruteringsgebied ook als uitvalsbasis voor hun militaire operaties. Ze verbouwen er daarnaast de papaver waarmee de oorlogskosten worden gefinancierd. Omdat Islamabad niet langer in staat is de orde in dit deel van het land te herstellen, hebben de Amerikanen feitelijk geen andere keus dan hun militaire operaties uit te breiden naar de andere kant van de Afghaans-Pakistaanse grens.

In India wordt Pakistan inmiddels smalend omschreven als ‘het Somalië van Zuid-Azië’. Toch zal men ook daar niet gerust zijn op de ontwikkelingen van de afgelopen maanden. Het verschil met Somalië is immers dat Pakistan over een omvangrijk arsenaal kernwapens beschikt. De gefaalde staat Pakistan is daarmee een probleem voor de hele wereldgemeenschap.

Deze column verscheen zaterdag 7 maart in De Telegraaf

Friday 6 February 2009

Eurozone kraakt aan alle kanten

Het is een oude wet: als een politicus zegt dat X niet in problemen is, dan loopt het voortbestaan van X serieus gevaar. Het feit dat EU-Commissievoorzitter Barroso zich deze week gedwongen voelde te ontkennen dat de de Eurozone op het punt stond uit elkaar te vallen, is dan ook een belangrijke aanwijzing dat er iets fout aan het gaan is in Euroland.

Nu lijkt het op het eerste gezicht vreemd dat uitgerekend de Eurozone in problemen zou zijn. In het noordelijke en oostelijke deel van de Unie staan de lidstaten immers in de rij om toe te mogen treden. Op die manier hopen zij immers beschutting te vinden tegen de ruige economische weersomstandigheden van het ogenblik. Die beschutting moet dan komen van de Europese Centrale Bank, die zich steeds meer begint te ontwikkelen tot een traditionele centrale bank, zij het met dit verschil dat traditionele centrale banken vooral grote financiële instituties uit de brand helpen, terwijl de ECB zich hoofdzakelijk direct op lidstaten richt. Vooral kleine landen als Estland, Letland en Hongarije hopen met behulp van ECB-steun het lot van het inmiddels failliete IJsland te voorkomen. Overigens zal ook IJsland binnenkort in Brussel aankloppen om gesprekken te starten over versnelde toelating tot de Unie – en dan vooral de muntunie. De Eurozone wordt zo behalve bankier voor financieel wankele lidstaten ook een bron van eerste hulp bij het herstellen van daadwerkelijk geleden economische schade.

Terwijl de Eurozone in het noorden en oosten nog volop groeit, begint het in het zuiden echter gevaarlijk te kraken. Steeds meer Zuid-Europese economieën lijken onder het gewicht van hun kolossale staatsschulden te bezwijken. Griekenland was het eerste land dat de hoogste kredietrating kwijtraakte. Daarna volgden in rap tempo ook Spanje en Portugal. Italië volgt waarschijnlijk binnenkort. De geldmarkten twijfelen steeds nadrukkelijker aan het vermogen van deze landen om hun schulden af te betalen. Die twijfel komt tot uiting in de steeds hogere prijzen die beleggers eisen voor herfinanciering van de staatschulden van deze landen. Vooral in een markt waarin Eurozoneleden elkaar verdringen op de kapitaalmarkt om de oplopende begrotingstekorten te financieren, zal het voor de zuidelijke lidstaten steeds lastiger worden om nog een goede prijs voor hun leningen te bedingen.

Wat dreigt, is dat de toenemende twijfels leiden tot een totale kapitaalvlucht uit deze landen. Zij zouden in dat geval de afbetaling van hun schulden niet langer kunnen financieren en daarmee feitelijk failliet gaan. De wanbetalende zuidelijke lidstaat zou kunnen worden gedwongen de Eurozone te verlaten in ruil voor financiële steun uit rijkere noordelijke lidstaten. De bekende/beruchte beleggingsexpert George Soros waarschuwde deze week dat zo’n scenario verre van denkbeeldig is. Zelfs het eerbiedwaardige Britse blad The Economist sprak er onlangs in bedekte termen over.

Zover is het gelukkig nog lang. Maar zo niet denkbeeldig als Commissievoorzitter Barroso het deed voorkomen is dit doemscenario nu ook weer niet. De Eurozone kraakt aan alle kanten. Als het stof van de huidige crisis eenmaal is neergedaald, zou het door de munteenheid bestreken gebied er dan ook wel eens heel anders uit kunnen gaan zien.

Deze column verscheen op zaterdag 7 februari 2009 in De Telegraaf

Monday 26 January 2009

De Gouden Greep 2008

We zijn aan het eind van het jaar gekomen en dus is het weer tijd voor de uitreiking van de Gouden Greep, de prijs voor de meest creatieve verspilling van uw belastingcenten in de afgelopen twaalf maanden. Ik moet eerlijk zeggen: de jaargang 2008 was een bijzondere. Politici, ambtenaren en trendvolgers wisten verrassende nieuwe manieren te verzinnen om uw belastinggeld over de balk te smijten. Na een grondig evaluatieproces kwam de jury uiteindelijk tot de volgende top drie:

3: De LEF-gozers van Rijkswaterstaat.

Als u denkt dat ze bij de meeste Haagse ministeries alleen maar bezig zijn met het verzinnen van idiote projecten om uw belastingcenten er doorheen te jagen, dan hebt u het, eh, juist. Toch zijn maar weinig ministeries zo doortastend bij het geld verspillen als Rijkswaterstaat. Maar liefst vijf miljoen Euro werd uitgetrokken voor de bouw van LEF, een ‘future center’ (dit soort dingen klinken immers altijd veel beter in het Engels) waarin ambtenaren ‘effectiever leren denken’. Het gaat allemaal om het ‘faciliteren van het zelfbewustwordingsproces’, aldus projectbegeleider Ton Knoester. New Age gebabbel, zegt u? Nee, hier is iets heel belangrijks aan de hand. “Als je mensen uit een taaie situatie haalt en hun denken en voelen beïnvloedt, kun je een slag slaan in hun werkproces,” aldus Knoester.

Met de hoge kosten van dit esoterische zweefmolenproject had Knoester overigens geen moeite. “Als hier één idee zou ontstaan waar we een paar miljoen kunnen besparen, heeft het LEF zijn waarde ook in financieel opzicht bewezen,” zo legde hij geduldig uit. En als dat niet gebeurt, nou ja, dan bent u die vijf miljoen Euro gewoon kwijt. Maar dan hebben ze bij Rijkswaterstaat wel een hardstikke mooie ruimte vol sensoren, ‘energizers’ en kekke LED-lampjes waarin onze ambtenaren eens even lekker kunnen bijkomen van al dat harde werken. En da’s toch ook wel wat waard, nietwaar?

2. Utrechtse helden

Filmmaker en zelfbenoemde stuntman Didier Chabi kwam een paar jaar geleden op een lumineus idee. Hij wilde kansarme jongeren zelfbewustzijn bijbrengen door ze een opleiding tot stuntman te laten volgen. U kent het wel: lekker hard crossen op een scooter, wat op het achterwiel rijden en daar dan filmpjes van maken. Goed voor het zelfvertrouwen van de randgroepjongeren, en vooral: voor het banksaldo van mijnheer Chabi. De overheidsinstanties buitelden namelijk over elkaar heen in hun haast om dit prachtige project te financieren. Zo kwam er bijvoorbeeld geld van het Europees Sociaal Fonds, van het lokale ROC en van de gemeente Utrecht. In korte tijd haalde Chabi zo meer dan een miljoen Euro aan belastingcenten binnen.

Het project was een overigens overweldigend succes. Nou ja, bewoners in Overvecht klaagden over geluidsoverlast en de politie moest er een keer aan te pas komen om een vechtpartij tussen jongeren en begeleiders op te breken. Maar als het om publiciteit gaat, staat het project zijn mannetje. Neem dit berichtje van een paar maanden geleden: “Scooter-rijder verongelukt na mogelijke stunt”. Een negentienjarige jongen verongelukte toen hij tijdens een stuntrit in het Utrechtse Griftpark op een auto botste. De stunt in kwestie was bedoeld ter opleuking van een videoclip van de lokale rapgroep 3D Entertainment, een groep die voor de ontwikkeling en opnamen van zijn videoclips nauw samenwerkt met, jawel, de bekende stuntman/filmmaker Didier Chabi. Kortom, wij zijn met zijn alleen een miljoen Euro lichter, en Utrecht is een zoon armer. Echt een goed voorbeeld van een geslaagd subsidieproject, vind u ook niet?

1. De gratis geld express

We kennen de Europese Unie natuurlijk allemaal als het Mekka van de belastinggeldverslinders. Waar anders wordt de mededeling dat er in de jaarrekening 11.500 gevallen van financiele onregelmatigheden en vermoedelijke fraude zijn geconstateerd (geschatte kosten: 1,4 miljard Euro) met gejuich begroet? Europees Commissaris Siim Kallas zag er een aanwijzing in dat alles prima in orde is, want, zo legde hij uit, “de geconstateerde stijging van het aantal gevallen wijst erop dat er nu duidelijk beter gecontroleerd wordt.”

In Europa pakken ze de dingen graag groots aan als het om het verspillen van belastinggeld gaat. En dus werd dit jaar een nieuwe spoorlijn geopend tussen de twee vestigingen van het Europees Parlement in Brussel en Straatsburg. Een luxe hogesnelheidstrein bedoeld voor Europarlementsleden, Commissarissen, ambtenaren en assistenten. Kosten: 200 miljoen Euro per jaar, op te brengen door alle Europese belastingbetalers – die overigens zelf niet van de trein gebruik mogen maken; verschil moet er wezen, nietwaar? De media deden weer kleinzerig en noemden het ‘de trein der schande’ en ‘de gratis geld express’. Maar dat is natuurlijk onzin. “Ik sta versteld van de ophef,” verklaarde een woordvoerder van het Europees Parlement. Daar heeft hij groot gelijk in. Zo’n prachtig initiatief verdient het juist om bekroond te worden. Ik hoop dan ook dat u het met me eens bent dat er geen betere winnaar denkbaar is van de Gouden Greep 2008 dan de Europese Unie. Ere wie ere toekomt!

Deze column verscheen op maandag 1 december j.l. in Reader's Digest

Het Europese federale einddoel is allang bereikt

Het besluit van de Europese Unie om een eigen marine-missie te sturen naar de Golf van Aden is interessant niet om wat het kan bijdragen aan de aanpak van de piraterij in die regio maar om wat het zegt over de politieke werkelijkheid in het Europa van vandaag. Als bijdrage aan de beveiliging van de ruim dertigduizend schepen die jaarlijks deze zeestraat doorkruisen stelt een eenheid van tien schepen immers weinig voor. Maar als geboortemoment van een Europese marine is het wel degelijk van grote betekenis. Het is de zoveelste bevestiging van een waarheid die zowel eurofielen als eurosceptici het liefst onuitgesproken laten, namelijk dat wij misschien niet wettelijk maar wel feitelijk leven in een federale Verenigde Staten van Europa.

De discussie over het Verdrag van Lissabon (‘de grondwet’) deed het voorkomen alsof dit document het beginpunt zou vormen van een lang proces dat naar een Europees federaal einddoel moet leiden. Voorstanders van federalisering koesteren de mythe van het nog niet bereikte federale einddoel vooral omdat het hen helpt bij het rechtvaardigen van voorstellen om telkens weer nieuwe bevoegdheden van de lidstaten over te hevelen naar het Europese niveau. Opmerkelijk genoeg zijn eurosceptici al evenzeer geneigd de ‘grondwet als startpunt’ hypothese te onderschrijven. Het doet het immers voorkomen alsof het federale einddoel nog geblokkeerd kan worden. Nu valt het verzet tegen de grondwet op inhoudelijke gronden zonder meer te rechtvaardigen. Maar dat verzet heeftt niets te maken met het tegenhouden van een federaal einddoel. Dat doel is namelijk allang bereikt. Welke andere term past immers bij een unie van lidstaten die behalve over een eigen munteenheid ook over een eigen parlement, een eigen dagelijks bestuur, een eigen rechterlijke macht, een eigen buitenlands beleid, een eigen leger en sinds begin deze maand dus zelfs een eigen marine beschikt? Het feit dat deze instellingen veelal zwak ontwikkeld zijn, doet er niet toe. Ook een zwakke federale staat is een federale staat. Het maakt wat dat betreft zelfs niet uit of de voorgestelde grondwet er wel of niet komt. Er zijn in de geschiedenis voorbeelden genoeg te vinden van staten die zonder grondwet toch uitstekend functioneerden.

Voor het Europa-debat zou het goed zijn als alle partijen de feiten onder ogen zien. Het einddoel is bereikt, de Europese federatie is een feit. Voor de eurosceptici onder u, wiens zorgen ik over het algemeen deel: nee, deze vaststelling maakt u geen eurofiel. Het maakt u wel eurorealist. Dergelijk realisme kan helpen bij het voorkomen van het weglekken van nog meer nationale bevoegdheden. Het federale doel heiligt de middelen immers alleen zolang het nog niet is bereikt. Liever een openlijk benoemde federale staat met beperkte bevoegdheden dan een federale staat in alles behalve naam met steeds verder uitdijende macht. Laat het debat voortaan dus maar gewoon gaan over de vraag hoe de federale Unie de bestaande bevoegdheden in beleidsdaden moet omzetten. Een klassiek links versus rechts debat dus. Het zou de campagne voor de Europese Parlementsverkiezingen van volgend jaar voor de gemiddelde kiezer in ieder geval een stuk interessanter maken.

Deze column verscheen op zaterdag 29 november j.l. in De Telegraaf

Obama gaat Europa vooral geld kosten

De overwinning van de Democratische presidentskandidaat Barack Obama leidde in veel Europese huiskamers tot gejuich. Niet in huize Livestro, overigens. Als commentator ben ik niet geneigd me al te zeer te hechten aan deze of gene Amerikaanse presidentskandidaat. Ik vind bovendien dat het cv van Obama te weinig houvast biedt bij het beoordelen van zijn geschiktheid voor het zwaarste politieke ambt ter wereld. Dat neemt niet weg dat ik wel degelijk de betekenis zie van de verkiezing van de eerste Afrikaans-Amerikaanse president. Het is immers nog geen halve eeuw geleden dat zwarte Amerikanen in sommige staten alleen met gevaar voor eigen leven naar de stembus konden gaan. Obamas uitverkiezing bevestigt de overgang naar een tijdperk waarin burgers inderdaad niet langer op hun huidskleur maar vooral op de inhoud van hun karakter worden beoordeeld.

In de beste Europese traditie ben ik echter geneigd enkele realistische kanttekeningen te plaatsen. Van symboolpolitiek wordt de wereld immers niet veiliger of welvarender. De vraag blijft wat Obamas uitverkiezing eigenlijk voor Europa betekent. Op diplomatiek gebied zullen de Europeanen ongetwijfeld instemmend reageren op de contructievere toonzetting van de nieuwe administratie. Maar achter deze façade van multilateralisme gaan harde politieke berekeningen schuil die Obama hoogstwaarschijnlijk in dezelfde richting zullen sturen als voorgaande administraties.

Obama begrijpt bijvoorbeeld dat hij zich om geopolitieke redenen geen mislukking van het militaire avontuur in Afghanistan kan veroorloven. Maar om binnenlands-politieke redenen kan hij niet het geld vrijmaken dat voor een succesvolle oorlogsvoering noodzakelijk is. Zijn verzoek aan ons zal dus zijn of wij zo vriendelijk willen zijn om zijn plannen in Afghanistan voor hem te financieren. Het Nederlandse kabinet kan zich bijvoorbeeld nu al voorbereiden op een telefoontje van de nieuwe president met de vraag of wij de missie in Oeroezgan niet toch maar met een paar jaar willen verlengen.

In ruil voor eventuele concessies krijgt Europa overigens weinig terug. Europese regeringsleiders krijgen bijvoorbeeld wel de door hen gevraagde sluiting van de gevangenis in Guantanamo Bay, maar dan alleen als wij bereid zijn enkele tientallen van de daar opgesloten extreem gevaarlijke terreurverdachten op te nemen. De nieuwe administratie heeft verder ook duidelijk gemaakt dat het niet overtuigd is van de meerwaarde van het geplande raketschild. Obamas woordvoerder maakte eerder deze week bekend dat wat zijn baas betreft de plannen voor een Europees raketschild nog bepaald niet in beton gegoten waren. Ook dat heeft, behalve met oud ideologisch zeer (het raketschild was een kindje van de in Democratische kringen gehate presidenten Reagan en Bush) vooral te maken met geld. De kosten komen immers vooral voor rekening van de Amerikanen, terwijl de baten uitsluitend aan de Europeanen toevallen. Ook hier kunnen Europese regeringsleiders een verzoek om extra financiële inspanningen verwachten. Als wij inderdaad willen worden beschermd tegen Iraanse middellangeafstandsraketten, dan zullen wij daarvoor moeten betalen.

De hierboven genoemde internationale beleidsvoornemens van Obama hebben één ding gemeen: de politieke winst gaat naar Obama, de rekening naar Europa. Zo bezien is de vraag dus niet zozeer wat Obama voor ons zal betekenen, maar vooral wat wij voor Obama kunnen betekenen.

Deze column verscheen op zaterdag 15 november j.l. in De Telegraaf

John McCain - bij gebrek aan beter (II)

In een eerdere stemverklaring heb ik aangegeven met enige aarzeling voor de Republikeinse presidentskandidaat John McCain te kiezen. Hij was een uitstekende kandidaat op het gebied van internationale zaken, maar hij toonde een teleurstellend gebrek aan begrip van het belang van een vrije markteconomie Hij slaagde er bovendien regelmatig in zijn eigen partij tegen hemzelf in het harnas jaagde. Hij was beter dan de beschikbare alternatieven, maar ik vreesde dat zijn negatieve kwaliteiten hem ernstig zouden belemmeren in zijn streven het Witte Huis te veroveren.

In de maanden die volgden, zijn mijn twijfels over zijn persoon helaas bevestigd. Hij had, mede met dank aan de Russische inval in Georgië, een goede zomer, afgerond met een succesvolle conventie. Toen de campagne eenmaal werkelijk losbarstte, zakte hij echter door het ijs. Al snel openbaarden zich enkele fundamentele problemen die de McCain campagne tot een welhaast onvermijdelijk verlies lijken te hebben gedoemd.

Het eerste probleem is het eerdergenoemde gebrek aan binding met zijn eigen partij. In plaats van zich in de laatste weken op de zwevende kiezers te kunnen richten, moet hij kostbare energie besteden aan het overtuigen van zijn eigen achterban in doorgaans betrouwbaar Republikeinse staten. Het gebrek aan waardering voor de eigen achterban zet hem ook op achterstand als het gaat om fondsenwerving en het opbouwen van een vrijwilligersleger dat op verkiezingsdag kiezers naar de stembus moet brengen. Republikeinse activisten willen blijkbaar geen geld en moeite besteden aan een kandidaat die niet werkelijk een van hen is.

Het tweede probleem is McCains gebrek aan een interessante inhoudelijke agenda. In de cruciale slotfase van de campagne moest hij de kiezers zonder onderscheidende eigen beleidsvoorstellen tegemoet treden. Bij twijfelende kiezers ontstond zo de indruk dat, terwijl de wereld brandde, McCain niet in staat was met oplossingen te komen.

Die indruk werd nog versterkt door zijn weifelende optreden inzake de kredietcrisis en het debat over de zogeheten ‘bailout’. De kiezer zag een politicus die in een crisis van de ene oplossing naar de andere holde, zonder ooit vertrouwen te wekken dat hij wist waar hij mee bezig was. Aan het eind van een twee weken durende impasse was McCain zijn geloofwaardigheid als kandidaat-president volstrekt kwijtgeraakt. Een nek-aan-nek race veranderde op slag in tien procent voorsprong voor Obama.

Dat McCain desondanks nog altijd een kleine kans op het presidentschap maakt, heeft hij aan twee andere politici te danken. De eerste is zijn running mate, gouverneur Sarah Palin. Wie de Nederlandse pers over haar leest, zou nooit denken dat Palin een succesvol politica is met een indrukwekkend curriculum. Ze maakte naam als bestrijder van corruptie in het politiek-industriële oliecomplex in haar staat, onttroonde een zittende gouverneur van haar eigen partij en wist in de eerste twee jaar van haar gouverneurschap meerdere politiek gevoelige wetvoorstellen door het door de Democraten beheerste Alaskaanse Congres te loodsen. Kiezers in haar staat belonen haar hiervoor met welhaast Noord-Koreaans aandoende populariteitscijfers.

Waar McCain niet in slaagde, namelijk de conservatieve achterban enthousiasmeren, deed Palin met speels gemak. Op campagne trok ze een veelvoud van het aantal toeschouwers van McCain zelf. Waar McCain duizende supporters aantrekt, trekt zij tienduizenden doorgaans hyperenthousiaste aanhangers. Aanmeldingen van vrijwilligers voor de McCain-campagne zijn verviervoudigd sinds zij aan het ticket werd toegevoegd. Het Amerikaanse televisiepubliek is al even gefascineerd door haar persoon. Haar debat met Joe Biden was het op een na meest bekeken presidentiële debat uit de geschiedenis. Zelfs in Hollywood, waar men er genoegen in schept om de kleinstedelijke wortels van Palin te bespotten, staan de grote mediaconglomeraten in de rij om de telegenieke politica een contract aan te bieden. Als McCain zelfs maar een deel van het door haar gegenereerde enthousiasme in stemmen om kan zetten, zou hij op 4 november in ieder geval een redelijk resultaat kunnen boeken.

Of misschien zelfs meer dan dat. Zijn tegenstander beging in het zicht van de haven namelijk een blunder door in gesprek met een kiezer op SP-achtige wijze te pleiten voor herverdeling van inkomen. Met deze quasi-socialistische opmerking liep Obamas zorgvuldig gecultiveerde gematigde imago een forse deuk op. McCain had opeens een middel om hem de laatste maand van de campagne stevig in het defensief te drukken.

Obama heeft ook de fout gemaakt de indruk te wekken dat hij denkt de strijd al te hebben gewonnen. In plaats van kiezers in het stemhokje te laten stemmen over de vraag ‘wel of niet nog eens vier jaar Bush/McCain’ dwingt hij kiezers zich uit te spreken over de vraag ‘wel of niet vier jaar Obama’. Mede dankzij zijn herverdelingsblunder zou het antwoord op die laatste vraag voor hem wel eens minder gunstig uit kunnen pakken. Kiezers die naar hem kijken, zien immers een onervaren politicus met verdacht linkse voorkeuren. Sommigen van hen zullen onder het motto ‘Geen Experimenten’ uiteindelijk toch maar voor McCain kiezen.

Dit artikel verscheen op maandag 3 november j.l. in het Financieele Dagblad

Ontwikkelingshulp echt op zijn retour

Sinds mijn voorganger op deze plek, het VVD-Kamerlid Arend Jan Boekestijn, met een goed doorwrocht rapport een bommetje in het kippenhok van de ontwikkelingshulp gooide, is de OS-industrie in last. Een vetrouwelijk PvdA-rapport klaagde onlangs dat het door Boekestijn ontketende debat het ‘draagvlak’ onder een van de ‘kroonjuwelen van de PvdA’ dreigt te ondermijnen. Concrete maatregelen om het tij te keren hadden de auteurs overigens niet, behalve een voorstel om self-made miljardair Joop van den Ende in te schakelen om de pr-oorlog te winnen.

Zelfs een spetterende publiciteitscampagne kan echter niet meer verhullen dat het Nederlandse ontwikkelingshulpbeleid zijn geloofwaardigheid is kwijtgeraakt. Het ‘draagvlak’ is niet aangetast door kritische rapporten als die van Boekestijn, maar door het falen van het ontwikkelingshulpbeleid. Het meest in het oog springende, en voor de reputatie van de OS-industrie veruit het meest schadelijke falen is ontgetwijfeld de graaimentaliteit binnen de professionele hulpsector. Zo incasseerde voormalig PvdA-Kamerlid Thea Fierens als interim-manager van ontwikkelingsorganisatie SNV een maandsalaris van maar liefst 28 duizend Euro per maand. Fierens zit inmiddels in New York, bij de Verenigde Naties. Inderdaad, dezelfde organisatie waar een andere duurbetaalde ontwikkelingshulpwerker, Evelien Herfkens eerder dit jaar negatief in het nieuws kwam vanwege het claimen van een maandelijkse huursubsidie van 7000 dollar, bovenop een salaris van 160 duizend dollar. Overigens opvallend dat het steeds weer PvdA-ers zijn die de ontwikkelingshulpsector negatief in het nieuws brengen met verhalen over zakkenvullersgedrag. Misschien heeft mijn goede vriend en gewaardeerde collega-columnist Derk Jan Eppink (Elsevier) toch gelijk als hij zegt dat het makkelijker is om een hond langs een stapel worsten te leiden dan een sociaal-democraat langs een stapel geld. Hoe dit ook zij, de reputatieschade die zowel de ontwikkelingshulpsector als de PvdA zelf hebben geleden door dit soort incidenten is aanzienlijk.

Belangrijker dan de negatieve publiciteit over misbruik van belastinggelden is het feit dat het bestaande beleid nooit heeft kunnen aantonen daadwerkelijk een duidelijk publiek nut te hebben. Boekestijns rapport laat zien dat het bestaande beleid zonder enig verlies aan kwaliteit zou kunnen worden uitgevoerd met 60 procent van het huidige budget. Met andere woorden, van 40 procent van de huidige uitgaven kunnen we zonder meer stellen dat die volstrekt overbodig zijn. Zelfs van de overgebleven 60 procent is het maar de vraag hoe waardevol de bijdrage eigenlijk is die zij levert aan de ontwikkeling van achtergebleven economieën. De afgelopen decennia is immers duidelijk gebleken dat er een negatieve relatie bestaat tussen de omvang van de ontvangen ontwikkelingshulpgelden en de mate van economische ontwikkeling van een land. Ofwel: hoe meer geld erin wordt gepomt, hoe minder economische ontwikkeling we ervoor terug krijgen. Handel leidt tot ontwikkeling. Hulp stelt ontwikkeling alleen maar uit.

Let wel: dit is geen pleidooi voor het afschaffen van alle vormen van hulp. Noodhulp blijft belangrijk. En op internationaal niveau moet Nederland blijven bijdragen aan het uitroeien van besmettelijke ziekten als malaria, mazelen en HIV/AIDS. Maar dat kan allemaal prima zonder het gebruik van dat pretentieuze woordje ‘ontwikkeling’. Ontwikkelingshulp heeft zijn langste tijd zo langzamerhand echt wel gehad.

Deze column verscheen op zaterdag 1 november j.l. in De Telegraaf

De Peter Pan generatie

Toen ik nog een klein jongetje was, zag ik op een mooie dag de tekenfilm Peter Pan. Wat een geweldig kereltje was dat! Hij kon vliegen, at wat hij lekker vond en vocht stoere gevechten met een gevaarlijk ogende piraat. Zo’n jongetje wilde ik ook worden. Net als Peter Pan nam ik me dan ook voor om nooit volwassen te worden. Tot ik op een dag – uiteraard – gewoon volwassen werd.

Het begint er zo langzamerhand op te lijken dat ik onder mijn generatie een van de weinigen ben. Mijn generatie – de twintigers en dertigers – wordt in de sociologische vakliteratuur wel aangeduid als de ‘Peter Pan generatie’. Peter Pan verwijst daarbij naar het feit dat deze generatie vastbesloten lijkt inderdaad nooit volwassen te worden. Neem bijvoorbeeld hun vreemde gehechtheid aan het ouderlijk huis. In voorgaande generaties was het niet meer dan normaal dat je ernaar streefde om zo snel mogelijk op eigen benen te staan. Een eigen huis was niet altijd meteen beschikbaar, maar was wel de droom van iedere jongere. Ik ben misschien een wat oude dertiger, maar toen ik ging studeren wilde iedere zichzelf respecterende student gewoon op kamers. Nu ligt dat blijkbaar anders. Van de universitaire studenten woont ruim een kwart nog bij papa en mama thuis, van de hbo-studenten zelfs meer dan de helft. Het past binnen een bredere trend. Onder de huidige generatie jongeren tot 23 jaar ligt het aantal thuiswonenden 10 procent hoger dan het geval was bij hun leeftijdsgenoten uit de jaren vijftig. Ruim veertig procent woont nog gewoon thuis. En waarom ook niet? Het eten is immers gratis en de was wordt op magische wijze elke week vanzelf weer schoon.

De levenshouding van de onvolwassen Peter Pan generatie kan worden samengevat in drie simpele woorden: ‘Geen keuzes graag!’ Wie denkt dat de vele zegeningen die de afgelopen decennia over deze generatie zijn uitgestort hen dankbaar zouden stemmen, heeft het dan ook mis. Hoe meer kansen je hebt, hoe meer er immers te kiezen valt. Dit probleem heeft zelfs een naam gekregen: het dertigersdilemma. De Peter Pans hebben het er maar moeilijk mee. Neem Barbara (30), die zo moeilijk kan kiezen dat ze maar liefst drie banen tegelijk heeft: bedrijfsleider van een restaurant, fondsenwerver voor een non-profitorganisatie en medewerker van een galerie. Of ze daarmee de juiste keuze heeft gemaakt? Mjah... “Het blijft knagen. Ik heb toch niet voor niets rechten gestudeerd? Ik denk dat ik meer kan. Misschien moet ik toch kandidaat-notaris worden.” ‘Keuzestress’ noemen de psychologen dat. Volgens onderzoek van de Universiteit van Amsterdam heeft bijna 75 procent van alle hoger opgeleiden tussen 25 en 35 er last van. Gelukkig zijn er inmiddels ook ‘life coaches’ die zich speciaal op deze markt gestort hebben. Met een paar sessies ‘dilemma coaching’ wordt de hoger opgeleide Peter Pan zo over zijn ‘dertigersdip’ heen geholpen.

De slimsten onder de Peter Pans hebben geleerd dat je helemaal niet in theraptie hoeft om je toch lekker te voelen. Het is veel effectiever om je eigen gebrek aan doortastendheid te presenteren als een bewuste keuze. Neem de ‘bewust’ kinderloze dertigers. Klinkt prachtig, totdat je beseft dat deze generatie helemaal nergens ‘bewust’ voor kiest. De enige beslissing die ze nemen, is om niets te besluiten. Dus trouwen ze bijvoorbeeld niet. Het aantal jaarlijks gesloten huwelijken daalde van bijna 90 duizend op een bevolking van 11.4 miljoen in 1960 naar iets meer dan 72 duizend huwelijken op een bevolking van 16.4 miljoen in 2006. Logisch natuurlijk, want trouwen is een buitengewoon bindend besluit. Als het een beetje tegenzit, zit je er immers voor de rest van je leven aan vast. Hetzelfde geldt voor kinderen krijgen. Het aantal geboorten per jaar is dan ook gedaald van bijna 240 duizend in 1960 naar nog geen 180 duizend in 2007. Bewust, natuurlijk.

Nu wil ik uiteraard mijn generatiegenoten niet dwingen om te kiezen. Als ze onvolwassen willen blijven, moeten ze dat zelf weten – al heeft het voor ons allemaal wel vervelende consequenties. Wie moet immers over veertig jaar de pensioenen betalen en de bedpannen legen voor deze besluiteloze generatie, als ze zelf geen kinderen durven te nemen? Wat me wel ergert, is dat het eigenlijk allemaal nep Peter Pans zijn. Peter Pan zelf was een lachebek, een aartsoptimist die niet wilde opgroeien omdat hij nooit wilde ophouden met dromen. De huidige Peter Pan generatie daarentegen blinkt vooral uit in zelfbeklag. Een recent opinieonderzoek onder ‘bewust’ kinderloze dertigers leidde bijvoorbeeld tot een stortvloed van jammerklachten. “Kan ik nou alweer niet in juli weg omdat collega’s met kinderen zo nodig voorgaan?” Of nog erger: “Ouders mogen voor een ziek kind meteen weg. Toen mijn hond gesteriliseerd moest worden, mocht mijn partner [politiekcorrect woord voor ‘vriend’, JL] een vrije dag opnemen.” Zorgverlof voor de hond? Statutair recht op vakantie in juli? Mijn antwoord is simpel. Wordt eerst maar eens volwassen, dan praten we wel verder.

Deze column verscheen op zaterdag 1 november j.l. in Reader's Digest

Solidaiteit Europa op de proef gesteld

Hoewel de West-Europese banksector voorlopig gered lijkt, zou het voorbarig zijn te stellen dat de kredietcrisis definitief voorbij is. De nasleep van de crisis zou namelijk wel eens voor grote problemen kunnen gaan zorgen. Zo dreigt allereerst het gevaar van een langdurige recessie in West-Europa. De economische activiteit in de Eurozone nam het afgelopen kwartaal al met 0,2 procent af. Nog een kwartaal van negatieve groei en de recessie is een feit. De Finse minister van Financiën Jyrki Katainen stelde onlangs dat hij “niet zeker weet hoe lang de Europese recessie zal duren, maar het zou wel eens twee of drie jaar kunnen zijn.”

Een tweede probleem dient zich aan in Oost-Europa. De West-Europese kredietcrisis bedreigt daar namelijk de stabiliteit van het hele kredietsysteem. De kern van het probleem is dat Oost-Europa vrijwel volledig afhankelijk is van West-Europees krediet. Niet alleen is de financiële sector in veel Oost-Europese landen nagenoeg volledig in West-Europese handen, de kapitaalbalans (het verschil tussen kapitaalimport en export) is ook nadrukkelijk negatief door de import van West-Europees krediet. De groei van private commerciële leningen, die in Bulgarije en Roemenië meer dan 50 procent per jaar bedraagt, wordt bijvoorbeeld volledig gefinancierd met West-Europees geld.

Het Oost-Europese kredietwezen wordt van meerdere kanten bedreigd. Eén mogelijk probleem is de val van een van de West-Europese banken die het Oost-Europese kredietwezen financieren. Zo’n faillisement zou in West-Europa niet meer dan een schokgolfje teweegbrengen. In Oost-Europa daarentegen zou het gelijk staan aan een enorme economische aardbeving. Zelfs als dit niet gebeurt, zijn de gevaren voor de Oost-Europese economieën nog niet geweken. De betrokken West-Europese banken zouden immers ook kunnen besluiten het in Oost-Europa geïnvesteerde kapitaal terug te halen, of in ieder geval geen extra kapitaal meer beschikbaar te stellen. In beide gevallen zouden Oost-Europese landen worden gedwongen tot een plotselinge, grote aanpassing van hun kapitaalbalans.

Tot wat voor dramatische taferelen dat kan leiden, hebben we in de late jaren negentig gezien. Een vrije val van de Thaise munteenheid, de Baht, leidde tot de Aziatische financiële crisis van 1997, waarin landen als Zuid-Korea en Maleisië gedwongen werden grote tekorten op hun kapitaalbalans op heel korte termijn af te bouwen, met als gevolg een diepe recessie. De Aziatische crisis van 1997 leidde tot de Russische Roebelcrisis van 1998 en – uiteindelijk – tot de val van het grote Amerikaanse hedgefonds Long-Term Capital Management.

West-Europa kan het zich onder de huidige omstandigheden niet veroorloven om uit te vinden welke economieën of financiële instellingen elders in de wereld ten onder zouden gaan aan de gevolgen van een financiële aardbeving in Oost-Europa. De Eurozone heeft geen andere keuze dan de Oost-Europese regeringen financieel te ondersteunen in hun strijd tegen de naschokken van de kredietcrisis. Dergelijke overdrachtsbetalingen zijn onder normale omstandigheden al weinig populair bij West-Europese kiezers. Het feit dat zij voor deze steunoperatie worden gevraagd te betalen op het moment dat zij zelf hun baan en hun spaargelden dreigen te verliezen, zal het enthousiasme er bepaald niet groter op maken. De Europese solidariteit zou de komende maanden dan ook wel eens zwaar op de proef gesteld kunnen worden.

Deze column verscheen op zaterdag 25 oktober j.l. in De Telegraaf

Lessen uit Canada

Het lot van de Canadezen is om altijd in de schaduw te leven van hun grotere, machtigere zuiderburen. Het was dus niet meer dan logisch dat de Canadese federale verkiezingen van afgelopen dinsdag aan het zicht onttrokken waren door berichtgeving over de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Dat is een spijtige zaak, want de Nederlandse politieke klasse heeft genoeg te leren van de Canadese ervaring.

Canada is namelijk het geboorteland van de Nieuwe Politiek. Halverwege de jaren tachtig kwamen partijloze activisten en ontevreden leden van de centrumrechtse Progressive Conservatives bijeen om te vergaderen over mogelijkheden om het verstarde partijsysteem te doorbreken. Uit dat initiatief werd uiteindelijk de Reform Party geboren. Reform maakte dezelfde strategische fouten als de LPF in ons land door niet expliciet voor rechts te kiezen en door al bij voorbaat een grens te stellen aan de levensvatbaarheid van de eigen beweging. Men wilde de zaak eens goed opschudden, de eigen prioriteiten verwezenlijken (vooral staatsrechtelijke hervorming) en er vervolgens weer mee ophouden. In de korte tijd dat de partij bestond, zou de Reform Party wel een dramatisch effect hebben op de politieke verhoudingen in het land. De Progressive Conservatives wisten zich geen houding te geven ten opzichte van de Nieuwe Politiek, met fatale gevolgen. In de federale verkiezingen van 1993 werd de PC vrijwel geheel van de kaart geveegd. Van de 169 parlementszetels bleven er slechts twee (!) over – de meest dramatische verkiezingsuitslag uit de recente Westerse politieke geschiedenis.

De populistische revolte had op korte termijn vooral tot rokende rechtse puinhopen geleid. De linkse Liberal Party (de Canadese PvdA), al sinds mensenheugnis dominant in Canada, leek zich te mogen opmaken voor een volgende eeuw van politieke dominantie. Dat het uiteindelijk in het eerste decennium van de nieuwe eeuw anders is gelopen, is vooral te danken aan Stephen Harper, de leider van de nieuw opgerichte Conservative Party of Canada en nu voor de tweede keer op rij de premier van een centrumrechts minderheidskabinet. Onder zijn leiding voert de CPC, geboren uit een fusie van de restanten van de PC en Reform, campagne met een mengeling van traditionele rechtse standpunten (lagere belastingen, sterke defensie) en nieuwe electorale strategieën die de partij in staat stellen in te breken in het grootstedelijke electoraat dat voorheen traditioneel links stemde. Het is in het stemhokje nu al voor de tweede keer op rij een winnende formule gebleken.

Na afgelopen dinsdag is het niet rechts maar links dat voor een groot probleem staat. De linkse aanhang is versplinterd over drie partijen, die samen geen vuist weten te maken tegen het rechtse minderheidskabinet. De Liberals zijn net als de PvdA een partij in verval. De Groenen zijn net als hier te klein om een factor van belang te zijn. En de NDP, een soort fusie van SP en ChristenUnie, is niet sterk genoeg om de leiding over te nemen. De nabije toekomst lijkt dan ook een van rechtse minderheidskabinetten.

Rechtse versplintering gevolgd door nieuwe rechtse blokvorming. Linkse verdeeldheid. En uiteindelijk rechtse minderheidskabinetten. Zoals gezegd, voor onze Haagse politieke klasse geeft de Canadese praktijk volop stof tot nadenken.

Deze column verscheen op zaterdag 18 oktober j.l. in De Telegraaf